- VOORWOORD
Veel is er geschreven sinds het einde van de oorlog over bevrijding, de
Holocaust en ook over de slavenarbeid in Duitsland.
Weinig is er bekend over de 40.000 Nederlandse arbeidskrachten bij de
Organisatie TODT (OT) in Frankrijk. En wat er van bekend is wordt dikwijls
verward met collaboratie. Dat is beslist niet juist. Het merendeel van de
werkmensen, zoals de schrijver van dit verslag, werden gezien hun leeftijd en
geen werk verrichtend dat voor belang was voor de bezetter, verplicht in
Duitsland te gaan werken. Dat ze door een tijdelijke mogelijkheid naar
Frankrijk konden uitwijken spreekt niet in hun nadeel. Meer dat ze in een
land kwamen dat bevriend was en ook van de bezetting te lijden had.
Slechts enkele in Amsterdam wonenden werden half 1942 door een ronselaar
benaderd, maar ook hun verplichting om in Duitsland te moeten werken hing
als dreiging boven hun hoofd. Ook enkele echte collaborateurs heeft Joop
meegemaakt.
Sommigen lieten zich stomweg lijmen om een OT-band om te doen of zelfs een
uniform (zonder wapens). Enkele echte collaborateurs, slechts 2 NSB’ers,
altijd in WA-uniform, heeft Joop meegemaakt in de omgeving waar hij
werkzaam was. Die werden dan als "vertrouwensman" toegewezen,
één per Hollands kamp.
Al met al viel het dus wel mee en dienen deze door de Duitsers
verplicht te werk gestelden niet in een kwaad daglicht te staan. Het
verhaal van de 18-jarige Joop Geels geeft dan zoveel mogelijk het wel en
wee van z’n medelandgenoten. Een triest sterfgeval, een
ooggetuigeverslag van de commando-raid in St. Nazaire, de Duitse
consternatie na de invasie in Normandië en tot slot een verslag van de
belevenissen van twee van z’n maten in de Prinses Irene Brigade.
Veel leesplezier!
- PROLOOG
Mistroostig sjokte hij langs de huizenrand op weg naar de Korte Haven
waar z’n werk wachtte, z’n twaalfuurtje; brood met een ei, blauw
kannetje met koffie (voor een thermosfles was toen geen geld). Zijn
stikkezakje sloeg speels tegen de huizenrij op de Vlaardingerdijk. Het was
een klein jochie nog, pas 14 jaar, en lopend in een kraakheldere witte
overall. Op het werk tijdens de middagpauze bleek zijn ei verpletterd te
zijn, nou ja, dacht Joop, heel opeten lukt ook niet!
Hij was zeer vroeg voor de poort. Later kwamen de andere mensen om
tegen half zeven de bel af te wachten, die werd geluid door de portier Van
Meurs.
Het was een gemengd gezelschap: vijf schilders, vijf timmerlieden, wat
metselaars en opperlui. Hoewel Joop zich zijn eerste baan anders had
voorgesteld kreeg hij toch een beetje zin in dat vak. Het liefst was hij
typograaf geworden net als zijn opa. Die was chef bij Roelants, de
drukkerij en krantenuitgeverij, ook op de Korte Haven. Maar zijn moeder
kwam toen hij 12 jaar was, op het lumineuze idee om aan de directeur van
de ambachtschool advies te vragen. Laat hem maar komen in de
schildersklas, dan leert hij met letters om te gaan. Ja, zo word je nou
bedonderd. Weg typograafverlangens. Wel zo’n 40 jaar ploeteren met de
kwast. Ook met letters werken; bij vijf graden vorst hangend aan een
wiebelende plank, grote namen schilderen op een zeeschip. Ja, zo kwam het
letteradvies van de ambachtschool goed van pas!
Dit is in het kort de voorgeschiedenis van Joop Geels: ups en downs.
Hij kreeg een goede leermeester, baas Tempelaars, geduldig en ook streng.
Soms was Joop daar een manusje van alles en moest hij wel eens het
kantoormaatje vervangen. Onder andere belangrijke stukken bij de wethouder
afleveren. Ook moest hij eens op het kantoor bij de telefoon blijven, want
de burgemeester zou terug bellen naar de boekhouder, mijnheer van Wierden.
Eindelijk belde de "Grote Baas" en Joop riep keihard richting
boekhouder: "Ja, daar is’ie!". De bestraffende blik van de
boekhouder is Joop niet vergeten!
En toen brak de oorlog uit
- DE OPROEP!
Begin mei 1942.
Joop, je moet bij de directeur komen om tien uur, doe je overall maar
uit want er zijn smetteloze stoelen. In de grote kamer zaten al een paar
jongere werkmensen van diverse pluimage: een timmerman, twee straatmakers
en enkele iets oudere schilders dan Joop. De directeur: "mannen,
gisteren kreeg ik bezoek van het beruchte stel Duitsers met het even
beruchte blauwe wagentje. Jullie zijn uitgekozen om verplicht in Duitsland
te gaan werken. Ik heb m’n best gedaan om het ongedaan te maken, ze zijn
niet te vervangen, maar nee, zelfs een paar getrouwden zijn ook de klos.
Maar nogmaals: nee dus! Want, zeggen ze, Duitsland gaat voor!!! "
Zo, dat weten we dus! Joop had bovendien een gemengd gevoel, want juist
kort daarvoor had hij bericht ontvangen dat vanwege het niet doorgaan van
zijn dienstplicht, hij bij de Arbeidsdienst ingedeeld zou worden. Daar was
hij erg van geschrokken en nu dit! Onderduiken zag hij niet zitten, weinig
kans! Er waren geen contacten …
Maar nu ging alles in een stroomversnelling: met z’n allen naar het
arbeidsbureau.
Ze wilden als het kon zoveel mogelijk bij elkaar blijven. Dat was
meestal een dilemma. Twee man van de groep gingen voor hen naar binnen om
het woord te doen, dus even afwachten! Ze kwamen na enige tijd terug en
brachten verslag uit.
"Luister jongens, we hebben keus tussen Stuttgart om onder andere
in fabrieken te gaan werken of we kunnen bij de Organisatie Todt (OT) in
Frankrijk terecht. Het voordeel is dat het een bevriend land is! Ook is
het de bedoeling dat men iedere drie maanden met verlof kan gaan. Geld zou
naar huis gestuurd worden en er zou voor behoorlijk zakgeld gezorgd
worden, iedere week! Kost en inwoning gratis".
Zie zo, nu maar kiezen. Op één na, Joop z’n schilderscollega wilde
toch liever naar Stuttgart, want een broer van hem was daar al aanwezig.
De rest, zo’n 9 à 10 man, gingen na wat strubbelingen accoord.
Over het loon: zware arbeid kreeg het hoogste loon, daarna de vaklui.
Opperlui zouden het minste verdienen. Dat zat met Joop wel goed, dacht
hij. Blijf ik in m’n vak, vroeg hij aan de balie Jazeker, de firma Van
Dordt heeft ook schilders in dienst, zei men. Dat bleek valse
voorlichting!
De informatie die ze kregen had betrekking op de havenplaats Lorient
aan de Kanaalkust. Daar werden door de OT reusachtige bunkers gebouwd ter
bescherming en reparatie van duikboten. Ook onderkomens voor de OT
arbeiders werden er gebouwd. Verder hadden ze geen keus: bij niet
verschijnen of onderduiken zou de familie streng gestraft worden, dat werd
hun verzekerd!
Nu naar huis …
Zijn moeder zei: als je maar weet, ik laat je niet naar Frankrijk gaan!
Moeder, zei Joop, je hebt niks te vertellen in deze tijd, we leven onder
duitse bezetting en zij zeggen wat er gebeuren moet. Ja, ik kan
onderduiken, maar daar voel ik niks voor, zo’n held ben ik niet!
Bovendien, moeder IK ZIE ER NIET TEGEN OP!! Als het naar Duitsland was
geweest, ja, dat zou ik niet leuk gevonden hebben …
Moeder zei: dacht ik het niet? Je wilt uitvliegen Joop! Nou ja, zei
hij, uitvliegen is niet op z’n plaats. De bewegingsvrijheid is beperkt,
daar zorgt de mof wel voor. Zelfs bij de gemeente, waar Joop werkte, was
bijna alles Duits wat de klok sloeg: verkeersborden schilderen, in
meervoud zelfs, reclameplaten voor Duitse doelen zoals "Dienstnemen
bij Hollandse SS" en noem maar op. Die moesten dan opgeplakt worden.
Is dat dan leuk? De druk vanuit de Ortskommander op de Burg. van
Haarenlaan was groot. Dan liever naar een bevriend land!
Nu was het wachten op bericht van vertrek. Maar eerst hadden Joop en z’n
maats nog wat zaken af te handelen. O.a. bezoek aan het bevolkingskantoor.
In een gebouw in Rotterdam was er een keuring. Joop, van nature erg bleu,
stond nu in z’n nakie voor een vrouwelijke medisch assistent!
Het bleek dat hij voor 90 procent was goedgekeurd. 10 procent voor
minder goede ogen? Z’n loon bij de fa. Van Dordt zou 60 ct. per uur
bedragen. Veel anderen hadden slechts 56 ct. Zeker omdat ze hulparbeider
waren?
De vertrekdatum werd op 25 mei 1942 gesteld. Later weer ingetrokken tot
nader order. Dus veel vrije tijd, lekker luieren aan de Maaskant! Ze
konden wèl de soep van de gaarkeuken gaan halen aan de Korte Haven,
iedere middag!
Zaterdag ging Joop kijken naar voetballen bij Pro Patria. Daar speelde
zijn vader. Daar was een maat van z’n vader die precies wist te
vertellen wat voor eten ze bij de OT kregen: zes boterhammen per dag en
een liter koolsoep! Joop geloofde dat niet. Later bleek het wel eens voor
te komen.
Inmiddels werd er voor Joop een houten koffer gemaakt bij de gemeente
door een timmerman. Hij was opzij van triplex, dus niet al te zwaar.
Geheel gratis. Alleen voor slot, scharnieren enz. moest f. 1,54 betaald
worden. Door Joop werd de koffer donkerbruin geverfd.
Tussen 29 mei en een definitieve vertrekdatum kon wat tijd liggen. Dus
moesten ze allen weer aan het werk. Dat duurde niet lang, want op zekere
dag kwam Joop z’n moeder met een kaartje, dat hij zich direct moest
melden in de Van Spijkstraat.
Daar aangekomen bleken de andere lotgenoten er ook te zijn. Ze kregen te
horen dat ze 6 juni op transport zouden gaan. Er moest dus nog veel
geregeld worden: niet meer werken, paspoort regelen, levensmiddelenkaart
inleveren. Ze werden van het kassie naar de muur gestuurd. Maar eindelijk
was alles geregeld.
In de Mariastraat in Rotterdam, waar alles voorbereid werd, kregen ze
ieder f. 20,00 voorschot. Bovendien nog eens f. 4,00 voor vertering
onderweg. Lekker gul hè?
Toch kregen Joop en z’n lotgenoten voor drie dagen
levensmiddelenbonnen, plus ook voor een heel pakje tabak aan bonnen! De
laatste dagen was er dus veel te doen.
- HET VERTREK
6 juni 1942.
Op de vertrekdag moesten ze voor 7 uur s’avonds aan het station Delftse
Poort staan. Daar kregen ze reispapieren. Ze maakten onderling kennis met
elkaar. Ook met diverse familieleden. Joop z’n moeder en z’n zus Bep
gingen mee tot het hek, want ze moesten vòòr het hek afscheid nemen. Ze
mochten niet mee op het perron!
Het bleek achteraf wel beter, want pas om 10 uur vertrok de trein!
Bij aankomst aan het perron werden de namen van de werkmensen
afgeroepen, en kregen ze een rode kaart als FAHRSCHEIN! Er werd eerst wat
gedrenteld met koffers.
Joop wees op het hek langs de spoorbaan. Heel vreemd. Ze zagen daar
sommigen over het hek klimmen om in de trein een goed plaatsje te
bemachtigen. Zij volgden rap het voorbeeld, hielpen elkaar met de koffers
etc. Zo kwam de groep met Joop in de trein waar ze een goede coupé
veroverden. Een paar andere Schiedammers van de oorspronkele groep
wachtten tot ze in de trein mochten. Ze kwamen zodoende in het achterste
gedeelte van de trein terecht, wat later beslissend was. Daarover later.
Het doel van het transport was de havenplaats Lorient. Daar was de fa.
Van Dordt gevestigd. Achteraf bleek het heel belangrijk te zijn in welk
gedeelte van de trein te zitten.
Nog steeds waren ze met zn tienen. Twee waren afgehaakt en zaten nu ook
in het achterste gedeelte van de trein. Er kon in de coupé geen muis meer
bij. Joop z’n houten koffer werd in het midden geplaatst en werd door
sommigen als kaarttafel gebruikt. Intussen bleek er op het perron erge
wanorde te heersen. Veel familieleden bleken doorgebroken te zijn! Duitse
en Hollandse politie probeerden orde te scheppen. Eindelijk om 10 uur
zette de trein zich in beweging.
Nu de rust weergekeerd was, bleek de coupé uitsluitend Schiedammers te
bevatten. De meesten kende Joop wel van de voorbereidingen. Enkele anderen
stelden zich voor: Piet Groot, aardappelsjouwer van beroep. Sip Hols,
voormalig zeeman. Karel Bruins en Chiel Steens, ze waren zwagers van
elkaar. Verder de gemeentearbeiders, de lotgenoten van Joop, waaronder 2
straatmakers. Het coupégezelschap bestond in totaal dus uit 10 man
waaronder de vier andere, die als vrijwilligers meegingen om
werkverschaffing in Duitsland voor te zijn. Joop was de jongste van allen.
Onder elkaar werd wat informatie verstrekt. Joop bleek met Adriaan van
Noort, de opperman, de enige te zijn van christelijke huize! De meesten
van Joop z’n groep bleken later zich kameraadschappelijk te gedragen,
enkelen helaas minder. Maar je kunt niet alles hebben, dacht Joop.
Onervaren mannetje zoals hij was, zou hij later diverse vreemde dingen
meemaken. Ook dat bleek later!
Om 12 uur ongeveer passeerden ze de Nederlandse grens bij Essen. Daar
kreeg ieder van hen een reisboekje en kregen ze de gelegenheid om
eventueel geld te wisselen voor Frans geld. Vreemd was het voor Joop om
vreemd geld te bezitten.
De nacht was zeer onaangenaam. Om op die houten banken te zitten was al
rot! Er was ook geen mogelijkheid om wat te dutten. Joop nam daarom z’n
koffer om er mee in het gangpad er op te gaan zitten. Adriaan deed
hetzelfde. En dat gaf voor de anderen wat ruimte. Maar o wee, als ze
ondanks het schommelen van de trein even ingedommeld waren, moest er zo
nodig iemand weer voorbij, om naar het toilet te gaan. Zo reden ze via
Belgie, Frankrijk in.
Zowel in Belgie als in Frankrijk viel Joop de geheel andere huizenbouw
en straten op dan ze gewend waren. Later, wat meer in midden-Frankrijk,
vonden ze het landschap wel wat mooier! Mooie golvende heuvels. Soms net
als in eigen Limburg. In ieder geval beter dan die troosteloze
kolenafvalheuvels van het noorden met z’n grauwe straten en huizen en
boortorens!
Ze passeerden vele plaatsen die nog herinnerden aan de oorlog. O.a. van
het journaal. ‘s Middags waren ze in de buurt van Parijs. De stad werd
niet aangedaan.
Het was wel daar waar de trein een poosje stil stond. Ze zagen daar zo’n
30 man uit de trein het talud afrollen met bepakking. Om dan in het
struikgewas te verdwijnen. Het was haast niet te geloven dat er niet
geschoten werd! De Duitse transportleiding had het niet gezien! Wel werden
de leiders later geinformeerd. Ziedend waren ze! Ze kwamen de trein door
om op te nemen wie er mankeerde. En als straf zouden ze allen een gulden
boete krijgen! Er werd nooit meer van gehoord …de gulden bleef in de
zak!
Ze waren door al dat geharrewar niet erg opgeschoten. De hele dag
hadden ze in Noord-Frankrijk doorgebracht. ‘s Avonds deden ze een zwak
verlichtte station aan. Le Mans, een groot spoorwegknooppunt. Daar kregen
ze zowaar de gelegenheid in de wachtkamer zich wat te verfrissen en wat te
gebruiken. (In diezelfde wachtkamer heeft Joop later in de tijd uren
geslapen …! Dat later!).
Nu weer bij de tijd.
Het was voor het eerst dat hij met Frans geld ging betalen. Ze gingen
een nieuwe nacht in. Om 12 uur deelde Karel mede dat hij nu jarig was!
Chiel toverde toen een volle fles cognac tevoorschijn en we kregen allen
een bescheiden glaasje drank om de verjaardag van z’n zwager te vieren.
Het was de eerste keer dat Joop cognac dronk. Bah, niks an! (toen!)
- HET DILEMMA
Midden in de nacht kwamen ze aan op het station Nantes. Daar stond de
trein stil. Wat ging er gebeuren? Het grote moment was nu aangebroken…
De helft van de trein zou nu afgekoppeld worden, zo werd omgeroepen. Het
voorste gedeelte waar zij zaten ging naar St. Nazaire en de andere helft,
inderdaad naar Lorient. Wat nu? Eigenlijk hadden Joop en de ploeg daar
niet veel zin in, want een maand eerder was er in die stad hevig gevochten
en had daardoor niet zo’n beste klank. Die naam!! Van die gebeurtenis
heeft Joop een ooggetuigeverslag gehoord. Na de aankomst in St. Nazaire
zal Joop op zijn tijd er een verslag van doen.
Nu weer bij de les blijven.
Er werd omgeroepen dat, wie alsnog naar Lorient wilde, zijn koffers
moest oppakken en verhuizen naar het achterste gedeelte. Maar ze besloten
om toch maar te blijven zitten.
De hele nacht en nog een stuk van de dag bleef de trein stilstaan op
het naburige spoor. Joop snapt nog niet hoe ze zijn gereden die nacht,
want over de 80 km van Nantes naar St. Nazaire werd bijzonder lang gedaan.
Eindelijk werd er weer gereden. En toen St. Nazaire naderde en het van
lieverlee weer lichter werd, zagen ze in de verte de talloze sperballons
(dat waren onbemande mini zeppelins als afweer tegen laagvliegende
vijandelijke vliegtuigen) boven heel veel kranen hangen. Dit was nu de
grote havenstad. Van vroeger bekend wegens het feit dat in het gigantisch
grote dok de "Normandie" gebouwd is, het vlaggeschip van
Frankrijk. Ook stond er daar vlakbij de toendertijd grootste kraan ter
wereld, gebouwd in Schiedam. En wel bij de werf Gusto, wat bij nader
inzien trots staat vermeld op een plaquette. Joop moest dat later bij het
passeren aan iedereen vertellen. Bij een locomotiefloods bleven ze een
hele tijd staan. Er moest voor de locomotief water ingenomen worden. Het
bleek echter drinkwater te zijn zodat er dorst gelest kon worden. Eten
hadden ze de hele treinreis niet ontvangen. Alleen de transportleiding zat
te schransen. Na tot ongeveer 7.30 uur te hebben stil gestaan, ging de
trein weer verder naar het station van St. Nazaire.
- EEN ENGELSE AANVAL
27 maart 1942 23.20 uur.
Nu eerst het verslag van de Hollander die aan den lijve de
gebeurtenissen van 2 maanden eerder in St. Nazaire heeft meegemaakt en aan
Joop op zijn verzoek heeft verteld
Jan van Harteveld, 21 jaar, werd met een schok wakker. "Jean mon
gar, hoor je het niet? Luchtalarm! Nou wat dan nog? (in het Frans). Moet
je me daar voor wakker maken? Ik moet om 7 uur weer op de
"Baustelle" zijn!
Jan was in Holland portier bij een groot hotel in Amsterdam en moest
naar Duitsland. Maar hij vluchtte naar Frankrijk en sprak een mooi mondje
Frans. Hij was nu pompbediende aan de bouwplaats bij de te bouwen
U-bootbunker in St. Nazaire. Dat was voor die tijd en omstandigheden een
reuzebaan! Hij kreeg kennis aan de familie Renault, die woonde in het oude
centrum van die stad. Lekker dichtbij het werk. Hij woonde eigenlijk in
het kamp Villes Martin, wel vlakbij St. Nazaire. Het was gedeeltelijk door
Fransen en Duitsers bewoond. Een paar landgenoten met wat diverse baantjes
woonden daar ook, wel tussen de Fransen, maar die Hollanders daar hadden
wel een eigen kamer. Ja, verschil moet er zijn, niet waar ? (grapje!)
Met de Franse familie in oud St. Nazaire heeft hij een goed contact.
Versiert ook wel eens wat. Niet alles is zo gemakkelijk te koop. Soms
blijft hij er slapen. Dat is nu ook deze nacht het geval. Maar dan springt
Jan toch uit z’n bed: rode fakkels, dat betekent bombarderen! Al gauw
trillen de ruiten in de stad: Duits afweergeschut gevolgd door een paar
gierende bommen op de werf. Maar er kwamen ook een paar bommen op de oude
stad terecht. Toch was het aantal gevallen bommen gering en de vliegtuigen
verdwenen weer. Er waren maar vier aan het bombarderen geweest! Maar ze
bleven wel lang rondcirkelen. Dat was wel vreemd. Jan en de familie waren
in de schuilkelder gekropen, maar kwamen er opgelucht weer uit. Aanval
voorbij? Het signaal veilig had geklonken! Daarna kuierden ze met wat
inwoners langs de haven. Van slapen kwam toch niets meer. Het was ongeveer
half 2. Plotseling zagen ze iets vreemds: 2 torpedoboten en wat kleinere
scheepjes kwamen de monding van de haven in. Toen brak een hels vuur uit
van beide kanten. Er werden talloze zoeklichten op gericht! De schepen
waren nu goed zichtbaar. Marinesoldaten kwamen uit hun onderkomen. Goed
bewapend! Er werd met machinegeweren gesjouwd en ze gingen op de vreemde
schepen vuren!
Het was een heel spektakel. Jan en de anderen zagen het vanuit hun
dekking met verbazing aan. Bij de omstanders waren enkele Franse
oudmilitairen. Die begrepen het al gauw: St. Nazaire werd ditmaal vanuit
zee aangevallen!
Gebiologeerd keken de inwoners het spektakel aan. Was dat nou de
langverwachte invasie? Met gemengde gevoelens bleven ze kijken, ze zagen
dat enkele kleine schepen in brand waren geschoten. Later bleek dat dat
kwam door een voorraad benzine, die nodig was voor de terugweg. Zelfs de
zee leek in brand te staan door de wegstromende benzine. Jan en de
inwoners keken het alles aan. De verwarring was groot. Ook aan de
havenkanten. Waren ze geland? Van lieverlee echter minderde het geluid en
zagen ze de overgebleven vaartuigen terug gaan. Ze moesten wel snel zijn
eer ze op volle snelheid de Loire-monding uit waren, want langs die
monding stond heel veel geschut!!
Het laatste wat de kijkers zagen was een oude kanonneerboot waar al het
geschut op was gericht. Maar op wondere wijze in een eigen witte wolk
verdween hij naar zee. Wat Jan en de inwoners niet wisten, was dat er vele
commandotroepen aan land waren gezet! Jan ging weer gauw naar zijn Franse
familie want het werd gevaarlijker op straat. Veel auto’s reden heen en
weer en ook mitrailleurvuur barstte weer los. Kennelijk was er een
infanteriegevecht aan de gang.
Vele Fransen dachten nu echt dat de invasie was begonnen. De eigen
wapens werden alvast tevoorschijn gehaald. De ondergrondse dook op. De
hele nacht ging het maar door. Plotseling kwamen er 2 soldaten in
khakiuniform aanstormen. Ze beukten op de deur van Jan z’n kennissen en
zeiden in gebroken Frans: breng ons naar de achterkant. Ze liepen door het
huis en waren verdwenen! Bij de buren van Jan z’n logeeradres vroeg een
lange man met een grote snor en gekleed in een kilt om water voor de
gewonden. Andere schimmige figuren gingen van huis tot huis. Gewonden
zochten een schuilplaats in kelders en schuren. Wat was er eigenlijk aan
de hand? Men begreep er niets van!
Later hoorden ze dat de Duitsers het ook niet begrepen. Het was maar
een vrij kleine groep die geland was en in de diverse straten vocht, maar
die ook de motorbunkers aanvielen. Toch dachten vele burgers en de duitse
bezetting dat het een beperkte actie was. Zou er later meer volgen?
Toen Jan de volgende morgen toch tijdig naar zijn werk ging, zag hij
vele neerslachtige gewonde Engelse soldaten en ook enkele zeelui die
afgevoerd werden door de Duitsers. Ze werden op vrachtwagens geladen.
Gehavend, bebloed, strompelend en gesteund door anderen. Vooraf rukten de
Duitsers hun de onderscheidingen af. Maar toch keken de Engelsen trots
voor zich uit. Het was erg verdrietig omdat alles aan te zien. De verdere
dag op z’n werk bleef hij in het ongewisse van wat er zich nog verder af
zou spelen.
Zo zagen veel Fransen die naar hun werk gingen, dat een achtergebleven
schip, een oude Britse torpedobootjager muurvast tegen de zeer zware deur
van het grote "Normandie"-dok zat. Dat gold onder de Fransen als
het toendertijd grootste dok van Europa. Het was geschikt voor zeer grote
zeeschepen. Ze zagen ook veel verwoeste krachtcentrales.
In de loop van een verder rustige dag begreep eindelijk iedereen de
bedoeling van de actie. Met een daverende knal, hoorbaar in de gehele
omgeving, explodeerde het schip en verwoestte daarmee de toegang tot het
dok dat daarna minstens 10 jaar niet meer gebruikt kon worden. Nu konden
geen grote slagschepen zoals de Bismarck, Scheinhorst of Gneisenauw meer
dokken. Dat was een grote slag voor de verdere duitse oorlogvoering!
Er bleken trouwens veel meer voor de Duitsers van belang zijnde
installaties te zijn verwoest. Vandaar die vreemde gevechten rondom de
oude stad!
Jan hoorde dat later. Want hij durfde voorlopig niet naar de oude stad
terug te gaan. Het bleek later ondanks de verliezen een heel groot succes
te zijn geweest voor het verloop van de oorlog. Dat was de opzet van de
raid die helaas later vrijwel vergeten was. Vandaar deze opfrissing.
(Een commandoraid is een tussentijdse aanval)
Dit was hetgeen Jan meemaakte en aan Joop verteld heeft.
Gelukkig bleken de Franse vrienden er goed te zijn door gekomen tot de
grote bombardementen later. Maar dat is weer Joop z’n verhaal.
We gaan verder met Joop zijn verslag.
- DE AANKOMST
7 juni 1942.
Ze waren dus in St. Nazaire aangekomen en wel aan het station. Hun eerste
indruk was dat er weinig was vernield. Het station, met een zeer mooie
klassieke constructie, was gaaf. Het plein werd druk bezocht door burgers
evenals de vlakbij gelegen marktplaats. Ze moesten zich opstellen op het
plein en afwachten wat er ging gebeuren. Er was echter weinig reactie te
bespeuren bij de transportleiding…! De grote groep Hollanders, van
nature toch al zich vrije mensen voelend, waren het wachten zat. Ze gingen
maar eens nieuwsgierig de stad bekijken. En de groep Schiedammers ging als
trouwe stadsgenoten een glaasje drinken in een cafe (wel vlakbij). Ze
moesten er wel voor zorgen een oogje op de koffers etc. te houden. Dus
bleef het voorlopig bij het cafe recht tegenover het station. Steef de
Oude (de stratenmaker) vond de blanke best te drinken. Joop had er nog
geen ervaring van, maar later vond hij de rode wijn toch lekkerder. Ze
zagen wel dat de nabij gelegen oude stad er een beetje haveloos uit zag.
Geen Schiedam dus. Andere Franse steden, zoals het centrum van Nantes en
Angers zagen er stukken beter uit.
De aanwezige vrouwen en meisjes waren ook heel anders gekleed dan ze in
Holland gewend waren. Meer felle kleding, wat de aanwezige landgenoten van
Joop toch wel erg zonnig vonden! Veel van de aanwezige Fransen kwamen een
praatje maken. Moeizaam weliswaar. Ze vroegen of zij Belgen waren. Nee,
Hollanders. "O va vliette"! Wie bedoelt hij nou? "le
coureur!" O, hij bedoelt Arie van Vliet, vroeger wereldkampioen
wielrennen!
En zo ging het maar door. Kennelijk was er geen behoorlijk Frans
sprekende collega in de buurt. Ze vonden het wel amusant, dat eerste
contact met de Fransen! Het ging niet vlot. Meer dan "owie en
non" kwam er niet uit! Maar met wat armen en benenwerk ging het wel
die dag. De groep Hollanders daar op dat plein waren knap hongerig en
durfden de stad niet in. Behalve Chiel Steens de durfal, die ging met een
pakje sigaretten een bakkerij in verderop en kwam met een gigantisch brood
aanzetten. Tegen ruiling van 2 sigaretten kregen zijn stadsgenoten ieder 3
sneden brood. Later bleek het een beetje duur betaald. Maar ze waren er
wel blij mee!
Na lange tijd gewacht te hebben kwamen eindelijk de Duitsers aan met 2
Belgen. Ze hadden de taak de wachtenden in te delen. Dat had nogal wat
voeten in de aarde: schilders, timmerlieden aansluiten bij de groep heel
rechts. Wat is de bedoeling? vroeg Joop aan die lui. Het doel was La
Rochelle! Maar dat zou afscheid betekenen van de Schiedamse groep. Daar
voelde hij niks voor. Zijn maats ook niet. Steef stond al druk te
gesticuleren dat hij uit die groep moest gaan, om bij hen te blijven. Dat
deed Joop dan ook. Een belangrijke stap! Want later betekende dat dat hij
een half jaar uit z’n vak zou blijven. Eigen schuld dus! Maar dat wisten
ze toen nog niet. Wel wisten ze dat de firma Karl Kubler heette en niet
van Dordt: dat was in Lorient.
Toen alles geregeld was werden ze in autobussen geladen. Na een
kwartier ongeveer kwamen ze aan bij een poort waar boven stond:
"HORST WESSEL". Achter de poort lagen keurige barakken.Het
tweede complex aan barakken haaks op de eerste heette: "HERBERT
NORKUSZ". Ook een keurig barakkenkamp. Dat was hun bestemming.
Uitstappen, koffers keurig neerzetten. In rijen opstellen was de opdracht.
De reispapieren werden weer gecontroleerd en toen allen zich verzamelden
in de kantine kregen ze na lange tijd een bordje soep, wat voortreffelijk
smaakte.
Het "lager" zoals ze het in het vervolg zullen noemen, lag
aardig gunstig gelegen. Voor de barakken lagen mooie bloembedden, maar
natuurlijk wel met de onvermijdelijke hakenkruisen. En wat verscholen
achter de barakken, tussen wat struikgewas was de open W.C., wel met een
dak er boven. In de cantine kwam, nadat ze er redelijk gegeten hadden, de
lagerführer binnen (ook een benaming de "führer", het zal
hierna veranderd worden in "chef"). Hij bleek de algemene leider
van het lager te zijn. Hij vertelde hun de regels van orde die ze dienden
op te volgen. In de meeste "STUBE’s" (kamers), zo vertelde
hij, waren al wat Hollanders gehuisvest. Het bleek dat Stube 5 vrijwel
leeg was. Dus trokken ze daar in.
Er konden zo’n 18 man in en de houten ledikanten waren twee boven
elkaar. In ‘t vervolg praten we over bedden of kribben. Die bedden
bevatten een stromatras. Joop ging boven liggen. Er onder lag Steef. In
het midden stond een houten tafel. En voor ieder een kruk zonder leuning.
Aan de kop van de tafel in het midden stond een allesbranderkachel.
Joop, achterkant van de barak genaamd "Herbert Norkusz".
Om ruim 7 uur kwamen zes voor hen onbekende mensen aan, werklui die er
een dag op hadden zitten. Ze waren met een ontbloot bovenlijf vol met
blaren van de zon die dag. De anderen maakten nu kennis met hen. Ze waren,
zo vertelden ze, pas vier weken geleden aangekomen. Sander Geerds,
Gouwenaar, 22 jaar, vlot figuur. Joop kon later goed met hem opschieten.
Piet de Groot uit Arnhem, opschepper, herriezoeker, iets pro-duits. Al
eens in Rusland geweest, waarom? Dat zei hij niet, Verder Jan Joosten, uit
Gouda, 22 jaar. Die werd later kok in lager Hindenburg. Verder ene
Brinkman, ook uit Gouda, die werd later een van Joop zijn maatjes bij een
schildersfirma. Er waren ook nog een paar anderen die later elders gingen
werken.
Het eten was vrij redelijk. Bijna altijd soep, aangevuld met een kwart
kuch. (Een kuch is een rond bruin brood van een kilo. Het woord
"kuch" werd overal gebruikt waar met Duitsers waren, ook in
Holland). Voor de volgende dag was er ook een stukje margarine of reuzel.
Meestal een stukje kaas als beleg. Later konden ze bij de boeren in de
buurt wel eens wat kopen. Soms was er wel eens melk, bij de boeren (niet
altijd) te koop
Joop ging niet op zondag werken, dat werd aanvankelijk getolereerd.
Veel later werd daar door de vertrouwensman, een N.S.B.’er uit Gouda een
eind aangemaakt. In het vervolg was er om de zoveel weken een vrije
zondag. Maar dat later! Nu blijven we even bij het verhaal.
Na een bijna slapeloze nacht op een stromatras waar ze niet aangewend
waren, moesten ze er de volgende morgen om 5 uur uit. Wassen, brood eten,
werkkleding aantrekken en op een holletje naar het vlakbij gelegen houten
perronnetje, tijdelijk door de OT aangelegd ten behoeve van de barakken.
Daar stopte een trein om 6 uur. Niet eerder en ook niet later. Het was een
echte oude Franse trein met kapotte raampjes, houten banken, waar in elke
coupe afzonderlijk ingestapt moest worden. Daar er al enkele Fransen uit
het het lager Donges in zaten en ook burgers, was het dringen om een
behoorlijke plaats te krijgen. Want slechts enkele minuten bleef de trein
staan.
Op het station St. Nazaire werden ze groepsgewijs ingedeeld voor de
diverse werkobjecten. De meesten moesten (waaronder Joop) met een polier
mee (Duitse voorman) naar het Udok vlakbij. Anderen, waaronder Steef,
moesten naar de marinewerf. Ook Sip de zeeman zag weer eens schepen. Maar
het e.e.a. duurde weer uren zodat Sip, Joop en Steef het aandurfden om een
kijkje te nemen in het stadscentrum ook vlakbij.
Nu, ze troffen het, het was juist marktdag. Ze schuifelden wat tussen
de kraampjes. Er lag van alles: kleedjes, handschoenen, alles van kant! De
eigenaressen stonden achter hun kraam en voor het eerst bewonderden ze de
typische Bretonse hoofddeksels van stijf kant. Het leken wel cilinders.
Soms wel 40 à 50 cm hoog! Ze liepen met zeer wijde rokken. Die vrouwen in
klederdracht deed Joop aan Spakenburg denken. De hele prullaria die je in
heel Frankrijk kan kopen was ook daar aanwezig, Eifeltorentjes, Arces de
Triomfs en andere. Ook inktpotten, wandborden en asbakken.
Ze kochten daar nog niets, want ze moesten zich nu haasten om op tijd
terug te zijn. De eerste dag al hommeles leek ze niet zo best. Toch bleek
alles al aan het werk te zijn. Ze kregen dan ook een behoorlijk standje!

Typische Bretonse hoofddeksels van stijf kant
Joop en Sip werden aan het werk gezet in een bunkerafdeling die pas van
betonhout was ontdaan. Een grote hoop hout lag daar ordeloos. Er moest wat
orde geschapen worden. Het moest van kromme spijkers worden ontdaan. Op
primitieve tafels moest Joop dan de desbetreffende baan hout van kromme
spijkers met een hamer terug slaan. Wat een kolder eigenlijk! Het is niet
te geloven dat zo iets zich voordeed in zo’n miljoenen kostend
bouwobject. Joop was het al gauw zat en voer uit tegen de oude voorman: ik
ben aangenomen als schilder. Dit is toch te gek! Het komt heus wel goed,
zei de stumper. Wist hij veel. Het kwam een half jaar niet goed! Er zat
voor Joop niets anders op dan zich er bij neer te leggen. Komt tijd, komt
raad. Het bleek daar maar tijdverdrijf te zijn geweest. Dezelfde dag nog
werden ze weer weggehaald van tussen die troosteloze vochtige muren.
- ZWAAR WERK IN DE CEMENTLOODS
Ze kwamen terecht in een grote loods pal naast de spoorlijn. Daar waren
zakken cement van 40 kilo, die met het spoor waren aangekomen en met
steekwagentjes naar binnen gereden werden. Daar stonden mannen langs een
smalspoor waar de zakken dan kapot gesneden werden en vermengd met een
speciaal verhardingsmiddel. Ze werden dan de loods uitgereden naar de
bouwplaats met een locomotiefje voorop. In die loods werkten vogels van
diverse pluimage: Spanjaarden, door de burgeroorlog in Frankrijk asiel
gekregen en ook Marokkanen. Als zo’n trein leeg was hadden ze even niets
te doen. Dat was dan een rustpauze die erg welkom was want het was zwaar
werk. Ze hadden dan een makkie tot er weer een trein aankwam tuffen. Dat
gebeurde vrij frequent zodat een dutje doen op de stapel lege cementzakken
niet lukte.
Maar onze stadgenoot Gijs van Schelven flikte het toch een keer. Hij
viel stevig in slaap en toen de werkdag om was en we de urenkaart
terugkregen met de gewerkte uren er op, bleef de kaart van Gijs over! Hij
was niet te vinden en vast in slaap. Gijs werd wakker toen allen al met de
trein naar het lager tuften. De polier was witheet. Het was toch al een
zeer onsympathiek figuur "ein Man fehlt, verdammt nogmall!"
brulde hij! (we gebruikten het woord "polier" voor een Duitse
voorman en voor een Hollandse alleen "voorman"). Voor Gijs zat
er na het wakker worden niets anders op dan lopend naar het lager te gaan,
vijftien km gaans, waar hij wegens gebrek aan een urenkaart geen eten
kreeg. Zo was de regel!
Ieder gaf nu een beetje van zijn soep en een paar sneden brood voor de
volgende dag. Het kwam nu niet meer voor bij Gijs, maar hij werd wel het
pispaaltje van polier Wickertz, toch al een heethoofd.
Deze Duitser had een gloeiende hekel aan alle "ausländer".
Het zijn allemaal communisten was zijn dagelijks "gebed" (De
Spanjaarden waren dat wel geweest). Later hebben ze die man nog eens
meegemaakt ergens in een lager, stomdronken tijdens een oudejaarsavond.
Verder met de cementloods.
Het was soms een vrolijke boel daar. Er werd veel gezongen. Dikwijls in
diverse talen, o.a. het lied: Maria Magdalena, toendertijd vrij populair.
Het was best uit te houden daar in die loods, alleen was het voor Joop erg
zwaar werk door die zware zakken cement. Met twee man soms moesten ze
worden opgetild en er mee lopen. Ook gebeurde er wel eens minder leuke
dingen. De Spanjaarden waren na het aflopen van de burgeroorlog voor de
fascisten gevlucht en hadden in Frankrijk asiel gekregen. Maar nu werden
ze door de Spaanse politie gezocht en werden soms door hen gearresteerd.
Dat gebeurde eens onder de ogen van de groep met Joop. Eén van die
gevluchte Spanjaarden, een reusachtige kerel, door hen Tom Mix genoemd,
heeft later in een driftige bui met een stuk ijzer een Belg doodgeslagen.
Ook deze man verdween voorgoed. Met een andere Spanjaard, een vorige
kapitein in het Rode Leger heeft Joop veel gesprekken gevoerd. Nou ja,
gesprekken... veel handen en voetenwerk met een beetje Duits erbij. Ook
heeft Joop daar veel Franse zinnetjes geleerd. Dat was dus het begin van z’n
later redelijke Frans.
Na het in ontvangst nemen van de ingevulde urenkaart was het zaak om zo
gauw mogelijk naar de trein te lopen om een goed plaatsje te vinden. De
trein (een boemeltrein eigenlijk) ging om kwart over 7. Vanaf het station
(overigens ook dichtbij) ging de trein dan vooraf gegaan door een trein
die naar het duitse kamp Hindenburg ging..
De trein stopte eerst in Mean. Daar moesten veel Fransen en ook een
paar Hollanders instappen, zodat ze als haringen in een ton zaten.
Gelukkig was de reis was maar kort. Het volgende stationnetje was Montoir
de Bretagne. Iets verder lag dan het houten perron naast het lager. Daar
kon je iedere dag wat meemaken: Terwijl de trein nog reed, sprongen er dan
vele mensen met hun etensketeltje in de hand van de trein, om met een
rotvaart naar de kantine te spurten. Dat was om dan zo gauw mogelijk de
soep te ontvangen op vertoon van de urenkaart. De meer bezadigden zoals
Joop gingen dan in het inmiddels gevormde rijtje staan. Sommige erg
geduldigen gingen zich eerst wassen en van kleding verwisselen, maar dat
was een uitzondering.
Bij de soep werd ook het brood verstrekt. Ze ontvingen dan ook een
stukje boter of reuzel. Degenen (wat wel eens voorkwam) die geen volledig
ingevulde uren kaart konden tonen kregen niets (zoals het geval met
Gijs!). Tenzij ze een briefje konden tonen aan de vertrouwensman of de
"sanitater" (verbandmeester, ook eerste hulp) dat het een
geldige reden betrof. Zo’n vertrouwensman was een Hollander, meestal een
N.S.B.‘er met of zonder WA-uniform.
Het werk in de cementloods werd voor Joop veel te zwaar. Zodat hij eens
bij de "Bauleiting" ging informeren wanneer het beloofde
schilderwerk er aankwam, want hij wilde in zijn vak blijven. Hij werd er
behoorlijk grof afgesnauwd en de aanwezige vertrouwensman deed ook nog
vies duitje in het zakje, toen Joop er over kwam klagen. Joop heeft daarna
geen woord meer met hem gewisseld. Gelukkig keerde de man na z’n
verloftijd niet meer terug.
Nu eerst eens over het leven in de barak.
Wanneer ze gegeten en zich gewassen hadden werd het soms wel gezellig
in de kamer. Joop was erg schrijfs: veel brieven schreef hij aan z’n
moeder. Er werd veel gelezen. Veel boeken circuleerden er onderling.
Ook gingen ze vaak naar de kantine. Daar was wel eens wat te koop. Koeken en snoep. Ook diverse wijnen o.a.
imitatie champagne. Ook werd er wel sporadisch een film gedraaid of was er
varieté. De films waren duitse films met bijv. Heinz Ruhmann die Frans
sprak! Daar begrepen ze niets van, hoe kon dat nou? wat knap van die
Heinz. Later had Joop het door. Hij moest nog erg veel leren. Er waren ook
wel eens gewone Franse films zonder onderschrift. Als er eens varieté was
(zo eens per maand) ging hij die nog een keer zien in het naburige lager,
waar het de volgende dag plaatsvond. Degene die de projectors bediende was
(alweer) een Hollander. Hij woonde (bleek later) in Pornichet, hij woonde
daar met z’n vrouw (of vriendin, dat heeft hij nooit gezegd). Later ging
Joop in Pornichet wel eens met hen om. Pornichet is een badplaats, zo’n
goede 10 km verderop. Daar waren alle belangrijke Bureau’s van de OT
gevestigd. Ook de Groot Keuken, die de hele O.B.L. Sud (zo was de postale
benaming van die OT streek) van soep etc. voorzag.
Het eten in dat Hollandse kamp was niet slecht, alleen te weinig. Ze
waren dan ook genoodzaakt om er wat bij te kopen. Daar Joop voorlopig
zondags niet ging werken, kon hij wel eens melk bij de boer vlakbij het
houten perronnetje versieren. Doordeweeks lukte het ook wel eens, maar dan
per persoon maar een halve liter. ‘s Zondags kwam er ook iedere week een
boer met twee manden met eieren. Dan kon Joop voor zijn andere vrienden
wat eieren meenemen. Ook kwam er wel eens een boer met meel. Dan was het
daarna feest: lekker pap koken van melk, meel en eieren, heerlijk!
Er moest wel om de beurt gekookt worden, want ook de anderen hadden wel
eens wat te koken. Om het lager-eten wat aan te vullen, kon er ook wel
eens Frans brood gekocht worden bij de Belgen in het naburig lager. Die
huisden daar apart in een eigen stube en zaten al goed in de zwarte
handel. De prijzen waren dan ook gepeperd, maar ze hadden geen keus! Er
was ook een aparte stube waar Chinezen in woonden. Die waren uit
Amersfoort afkomstig en zaten kennelijk ook in die handel. Joop heeft er
wel eens een pak suikerklontjes gekocht.
Zelf brood kopen in de boulangerie lukte Joop nooit. Misschien liet hij
zich te gauw afschepen. Ook de taal was een belemmering (toen!). Zelfs
nieuwe aardappelen waren er wel eens te koop. Maar groente ontbrak bijna
altijd. Als er gekookt werd moest de kachel dan ook behoorlijk worden
gestookt. Daartoe moest er veel oud hout meegesleept worden van de
"Bauplaats".
- ANDER ZWAAR WERK
Een paar weken later.
Op zekere dag moesten alle Hollanders (de Spanjaarden niet) zich buiten
verzamelen en ander werk gaan doen. Zo moest Joop alleen met een kort
broekje aan en een luchtig hempje (vanwege de hitte) zekere stukken
ijzeren geraamtes met z’n vieren keurig op stapels leggen. Die waren
weer keurig gelast nadat de stapel door een voltreffer van een bom boven
op de bunker veranderd was in een verwrongen hoop! Vergeleken bij de
cementloods was dit nog onaangenamer werk! Gelukkig kregen ze al gauw iets
anders te doen. Ze moesten nu met twee man ijzeren roosters ergens vandaan
halen en met een kiepkarretje naar de bunker rijden. Daar moesten die dan,
en dat was het zwaarste werk, langs een smalle ijzeren trap naar beneden
gesjouwd worden en op een van te voren cementen goot gelegd worden. Dat
laatste was bijzonder zwaar werk! De roosters waren loodzwaar! Gelukkig
was het toezicht daarop nihil, zodat de twee steeds een kort tukkie konden
doen onder de daar aanwezige duikboot die daar op blokken lag.
Hallo schilder, met je vakopleiding, dat hou je niet lang vol! Dat werk
hebben ze twee dagen op hun dooie akkertje gedaan. De verantwoordelijke
OT-man was bijna nooit aanwezig.
Daarna kwam er een duitse en een hollandse voorman, Joop en z’n maat
halen, ze zouden nu ander werk krijgen. Weer met de anderen, die kennelijk
ook een speciaal baantje achter de rug hadden. Nu, slechter dan het
voorafgaande kon haast niet, dacht Joop bij zichzelf.
- WERKEN IN DE NATUUR
Ook kwam er een ander bij een Duitser, een hoge piet, een
"Baufuhrer", altijd lopend met een grote "Stetson"
(noord-amerikaanse flaphoed) op z’n hoofd in plaats van de OT muts, hij
heette Eisinger. Hij deelde hun mede dat ze (een grote groep inmiddels)
per auto naar een werkobject werden gebracht en wel in de vrije natuur.
Nou, dat was niet gek! Het was zo’n 12 km van St. Nazaire vandaan,
vlakbij een dorp St. Andre des Eaux.
Uit het magazijn werden schoppen en houwelen op de gereedstaande
vrachtwagen geladen. Daarna moesten ze er zelf ook op klimmen en
vertrokken ze naar het toekomstig werkobject. Joop was wel benieuwd waar
ze terecht zouden komen. Dik tevreden reden ze door mooie natuur naar de
plaats waar alles uitgeladen werd. Het was vlakbij een boerenerf en ook
dicht bij een lager, Hindenburg genaamd. Daar huisden veel OT-ers. Daar
moest wat materiaal afgeladen worden en dan gingen ze weer verder naar een
vlakbij gelegen plek, dat was een moestuin van een boer. Dat was dan de
plaats voor een toekomstige bunker. Daar werd wat materiaal afgeladen en
twee OT-mannen gingen de plek afbakenen. De boer stond er beteuterd naar
te kijken en ging gauw redden wat er te redden was. Ze gingen hem direct
helpen terwijl de Duitsers toekeken. Er stonden uien op het land en duur
uienzaad, spinaziezaad en andere diverse groenten. De boer had zijn handen
vol om alles op te bergen. Ze hielpen hem met het kruien naar de schuur,
zo’n 100 meter vanaf de moestuin. Hij was er dan ook dankbaar voor.
Enkele van de jongens waren al bezig de bovenste gemakkelijke laag er
af te scheppen. Intussen werd er uitgekeken naar de beloofde ‘soepauto’,
want ze begonnen behoorlijk honger te krijgen. Gemor dus. Maar deaanwezige
Duitsers vonden het ook rot. Ook zij hadden natuurlijk honger en er was
natuurlijk geen telefoonverkeer. Maar met wachten vul je je maag niet. In
een naburig korenveld met al rijpe korrels gingen ze struinen en hun
zakken puilden uit van de korrels. Er werd met een hongerige maag van
gesmuld. Idioot eigenlijk! Achteraf bleek dat ze zo afgelegen zaten, dat
de soepauto hen pas om 3 uur gevonden had. Kompleet met een paar
Hollanders die het transport die morgen hadden gemist. Ze waren ieder
gewapend met een groot Frans brood. Ze waren dan ook erg welkom. Ineens
was er volop te eten! In ieder geval tot het einde van de werktijd om 6
uur, want dan moesten ze weer tijdig terug om de trein naar het lager te
halen. Gelukkig was alles goed op tijd dankzij een autobus die de mensen
in de omtrek overal vandaan ophaalden.
Ook de volgende dag was er vervoer met die autobus die de mensen overal
vandaan ophaalde, en op de werkplek bracht. Maar de groep waarbij Joop
behoorde, ging er bij het lager Hindenburg al uit om dan lopend naar de
werkplek te gaan. Met houwelen en schoppen die vooraf in het lager
aangereikt waren moesten ze nu weer naar een ander object dan de vorige
dag. Ze moesten nu struikgewas en boomstronken met het houweel bewerken en
de zaak bouwrijp maken.
Het was die dag weer bloedheet. Heel stom waren sommigen, waaronder
Joop, om met ontbloot bovenlijf te werken. Na verloop van tijd ging de rug
van Joop behoorlijk pijn doen. Die nacht, na de werkdag, slecht geslapen.
En de volgende dag was het nog erger. Hij kon het haast niet uithouden en
ging steeds in de schaduw van het struikgewas staan. Zelfs de polier (de
Duitse voorman) had het met hem te doen en stuurde hem naar de
"sanitater" (verbandmeester) in het nabij gelegen lager. Na veel
gezeur gaf hij eindelijk een papiertje met speciale zalf. Piet de Groot,
de Schiedammer, smeerde hem toen stevig in, wat wel pijnlijk was met die
grove aardappelsjouwersknuisten op z’n gevoelige huid.
Ze werkten daar tussen de druivenvelden. Maar die druiven waren nog
lang niet rijp. Er waren ook veel bramen tussen het struikgewas en ook van
die waren er toen maar weinig rijp. De omgeving was prachtig. Van het
object af keek men kilometers ver over een laag dal. Soms was er ‘s
morgens mist. Halverwege het dal stak dan het witte torentje van het
kerkje van St. Andre des Eaux boven de mist uit. Het leek wel wit. Maar
dat kwam door de zon die boven de mist scheen. Het was een fascinerend
gezicht.
De taak was een put te graven van tien bij tien meter die moest vijf
meter diep worden. Nou met zoveel mensen was dat een fluitje van een cent!
Maar nee, het was geen hollandse klei. Er moest flink gepikkeld worden in
die rotsachtige bodem. Na zo’n 50 centimeter los spul ging het met de
houwelen er op los. De een pikkelde, de anderen schepten het dan op een
berg en van lieverlee gingen ze dan zakken. Toen het wat dieper was kwamen
er schragen en planken aan te pas. Helemaal onderin stonden ze dan te
pikkelen. Anderen schepten de losse aarde (nou aarde?) naar boven op de
plank. Daarvandaan werd het verder naar boven gegooid en met kruiwagens
verder gereden. Er kwam als het ware een dijkje, dat rondom de put werd
gevormd. Werd het beneden te gortig met het gesteente dan kwam de zgn.
"Springmeister". Vooraf moesten er gaten geboord worden, dan
liet de man er dynamietstaven inzakken en moesten de aanwezigen zich
verwijderen. Achter het struikgewas werden de staven verbonden aan een
accu en knal, er was weer een stuk klaar om mee verder te gaan.
Ze hadden geen haast, ze gingen verstrooid in het struikgewas,rijpe
bramen zoeken en moesten na herhaald fluitsignaal tot de orde geroepen
worden. Dat springen werd nog een paar maal herhaald, dat vonden ze wel
fijn want dan hadden ze tijdelijk een makkie. Gingen ze dan weer verder
dan was alles makkelijker te doen. Boven de put stond een voorman, een
Oostenrijker, klein, besnord en meestal sjagerijnig. Als er iemand van
vermoeidheid even op z’n schop stond te leunen was het al gauw:
"pikkel auf vaule Hollander" (luie). Ze lachten hem vaak uit en
dan werd hij hels. Maar ja, om daar zeven uur bovenaan zo’n put te
staan, alleen maar kijken, leek hun wel erg geestdodend. De man moest ook
zijn werk doen.
Uiteraard werd er wel eens onderling gewisseld. Het weer was
uitzonderlijk. Maar wat gek was: als je ‘s ochtends om 7 à 8 uur aan
het werk begon, was je heel dik aangekleed. Heel erg koud was het dan.
Daarna ging het ene na het andere kledingstuk uit tot ze alleen een korte
broek en een dun hempje aan hadden. Behalve de voornoemde voorman!. Die
mocht niet uit z’n uniform, de stumper. Later kwamen ze aan een andere
put, die moest van de "Baufuhrer" eerst klaar. Daar waren al 20
Hollanders aan het werk. Idioot hoor, nu waren ze met 50 man. Ze
verdrongen elkaar zowat. Deze Hollanders, nog onbekend voor hen, waren een
transport na hen gekomen, ongeveer drie weken daarna. Ze waren in lager
Mackensen gehuisvest, pal naast het Hindenburg. De helft waren Friezen en
Groningers. De anderen Rotterdammers. Daar waren een paar goocheme jongens
bij die om de dag in St. Nazaire brood en koeken gingen kopen, die ze voor
een zoet winstje aan anderen verkochten. Een van hen, Roel van Veen, was
echt een zwarthandelaar. Joop ging eens gelijk met hem met verlof en daar
bleek hij me toch een boel duiten te bezitten! Het bracht hem geen geluk
want 2 jaar later bleek hij te zijn overleden.
Joop werd er wel eens moedeloos van. Stond hij daar als schilder-vakman
opperman te spelen. En ook nog eens voor 8 pfennig minder dan waar hij
voor aangenomen was. Hij bleef daardoor wel eens thuis in de barak op z’n
bed liggen en als de kok of kantinebaas kwam controleren of iedereen wel
aan het werk was, wist Joop wel een smoesje te verzinnen. Een keer had hij
zijn rug verbrand. Dat was waar! En hij wilde behandeld worden. Dat ging
dus niet. Dat wist Joop wel! De andere keer zgn. hevige buikpijn;
simulatie! Niet eerlijk van Joop. Zo verknoeide hij het voor anderen die
wel ziek waren en niet geloofd werden.
- DIVERSE BEZOEKEN AAN NANTES
Augustus 1942.
Er werd dan ook veel gescholden door die heren. Ook had Joop nogal eens de
gewoonte om, als hij vrijdags zijn zakgeld had gebeurd (210 francs), naar
Nantes te gaan, want in Nantes was nog veel te koop, meer dan in St.
Nazaire. Ook kwam er een beetje reislust bij en spanning, want er werd
meestal geen kaartje gekocht voor de trein. Zonde van het geld, ook toen.
Met diverse Hollanders gingen ze dan op stap, o.a. Chiel van Leeuwen en
Piet de Groot met de "aardappelhandjes", soms ook Steef de Oude.
Piet kocht in een speelgoedwinkel bij de cathedraal een pop voor zijn
jongste telg, 800 francs, of je een emmer leeggooit. Maar de meeste
Schiedammers waren goed bij kas behalve Joop, die was regelmatig blut.
Eén kocht er in een kapperszaak een flesje Soir de Paris, een daar heel
bekend parfum, maar dat begon al aardig schaars te worden, prijs 60 francs
Zelf kocht Joop in het bekende warenhuis Decre een vulpen voor 65 fr,
bijna 1/3 van z’n zakgeld. Verder gingen ze wat ronddwalen. Eén stelde
voor om naar het Rode Kruis-gebouw te gaan. Joop voelde er niets voor want
het was ook een soldaten instelling, en met z’n Franse baret was hij net
een Fransman
Maar toch, ze gingen aan een tafeltje zitten. Een Francaise kwam met
het menu. Ze zochten een lekker hapje uit. Aardappelen met doperwtjes, een
stuk rundvlees, als extra een glas bier, en dat voor 35 francs de man, nog
geen gulden! Veel soldatenblikken werden op hun gericht maar daar trokken
ze zich niets van aan. Die Hollanders waren dan ook erg brutaal. In Nantes
lukte het in de toekomst steeds weer. Enfin, ze vertrokken weer. Een
"Heil Hitler" bij de uitgang was er natuurlijk niet bij.
Later in een andere stad ging dat niet. Ze waren het Rode Kruis van
Nantes gewend en gingen brutaal naar binnen zonder opgeheven arm. Een
dienster ging toen bij een hoge ome daar, compleet met rode biezen!, wat
vragen. Hij schudde van nee en ze konden vertrekken. Dat even
vooruitlopend op het verhaal.
Ze kwamen toen in een ander warenhuis terecht, in de Passage. Er was
ook daar van alles te koop. Joop ruilde zijn oude baret voor een nieuwe,
meer een Baskenmuts. Piet de Groot kocht een baret voor zijn schoonvader.
Verder waren zonder bon verkrijgbaar: flensjes met jam ertussen. Ook kocht
Piet een pak Rizla sigarettenvloeitjes, ook erg schaars thuis. Joop ging
bijna in de fout. Hij liep wat vooruit en een paar mooie meisjes lonkten
naar hem. Joop, eervol, wilde een gesprek met hen beginnen. Toen klonk er
een schreeuw. Joop hier komen! Waarom? Joop! (nog eens), hier komen! riep
Piet. Het zijn hoeren. Oh? Zien hoeren er zo uit? Ja, en als wij er niet
geweest waren was je er in getuind, moederskindje dat je bent. Zo, weer
een levenswijsheid erbij, dacht hij.
Om 5 uur zou de trein weer vertrekken. De stationsbuurt werd weer
opgezocht. Ze konden in de Wehrmachts-afdeling gaan zitten, maar vonden
het toch wel een beetje link. Wel gingen ze met behulp van hun
"ausweis" (een soort persoonsbewijs met foto) door de duitse
controlepost. Soms lukte dat niet en waren dan de klos. De clandestiene
dag begon zo: ze gingen in Montoir de Bretagne, dat was tien minuten lopen
vanaf het lager, in een franse coupe zitten. De trein vertrok om 9 uur en
waren dan om half 11 in Nantes. Daar liepen zij, het "ausweis"
tonend, brutaal weg door de duitse uitgang en konden dan (meestal)
doorlopen. Als ze s’avonds teruggingen was dat in omgekeerde volgorde.
Tot hun geluk meestal geen controle.
De tweede keer dat Joop met nog een paar Schiedammers, waaronder Gijs
van Schelven, naar Nantes ging liep het anders af. Voor een andere
stadgenoot moest Joop een koffer kopen. Die waren in Holland bijna niet
meer te krijgen. Stadgenoot Van Leeuwen vroeg om een kleinere koffer voor
zijn zoontje, ook om snuisterijen, zoals witte knopen. Zelf kocht Joop
voor zijn jongere broertje Arij een nog kleinere koffer. Die drie koffers
pasten mooi in elkaar dat scheelde.
Joop voelde zich net een boodschappenjongen maar omdat hij al aardig met
de taal omging, deed hij het toch graag voor hen. Zelf stonden de anderen
vaak met een mond vol tanden Als tegenprestatie zouden zij dan voor soep
zorgen, want een dagurenkaart kon hij natuurlijk niet tonen. Gijs en Joop
stevenden gelijk op het magazijn Decre af. Ze kochten daar o.a. parfum.
Gijs kocht een paar witte handschoenen voor zijn verloofde in Schiedam,
slechts 95 francs. Nou ja, wel ruim fl. 2.50. De franc stond toen ruim 2½
cent. Daarna naar een ander groot warenhuis.
Daar maakten ze iets geks mee. Lieftallige jonge dames liepen er met
diverse geurtjes rond en als ze er geinterresseerd naar keken, werden ze
bespoten met allerlei geuren. Ze kwamen dan met de prijzen aan en prezen
hun waar aan. "Gut gut, très bien, genau so wie Soir de Paris!"
Maar Joop en Gijs gingen lachend verder. Daarna naar een andere afdeling.
Meer voor levensmiddelen. Daar stond een gevulde franse boerin achter een
gigantische berg roomboter. Gijs met z’n droge kop vroeg: Combien? Hij
kreeg toen een stortvloed van woorden over zich heen en werd gewezen op de
kwaliteit van de boter. Na verloop van tijd liep Gijs verder mompelend:
niks comprie! Hij werd achtervolgd door een stortvloed van Franse
scheldwoorden "salo pris" (een vorm van vuilak) en "salo
boche" (stinkende mof). Geen hoogtepunt van fatsoen van die twee.
Ze kregen trek en bij geen enkel restaurant was eten te krijgen zonder
bon. Ze gingen zich weer een beetje "deutschfreundlig" gedragen.
Ze zochten het Rode Kruis Soldatenheim op. Het was wel vol daar, maar in
een hoek vonden ze een tafeltje en gingen daar zitten.
"Brathuhn" was het dagmenu. Nou bestellen maar. Op geld moest
maar niet gelet worden, met een hongerige maag. Ze kregen heerlijke
gebakken aardappeltjes met een behoorlijk stuk kippenbout.
Joop (weer dat onervaren knulletje) ging met mes en vork de kip te lijf en
vond Gijs maar een barbaar. Die zat heerlijk met z’n handen te eten.
Rondkijkend zag hij dat iedereen dat deed, dus ging hij toen opgelucht
hetzelfde doen. Ze kregen ook nog soep en als dessert een trosje druiven.
De rekening was 50 francs nog geen fl. 1.50. Dat was voor hen toen veel
geld, maar het was het wel waard, en dat zonder bon.
Er kwam een struise Rode Kruis-vrouw afrekenen en afruimen en vroeg, of
het gesmaakt had? Ja, "sehr gut", zei Gijs. Ze vroeg toen wat
voor landslieden zij waren. Hollanders, oh leuk. Zij vond het kennelijk
normaal en ging er ondanks de drukte even bij zitten om wat te kletsen.
Dat vonden de twee een hoopvolle ontwikkeling. Elders lukte het niet
altijd. Er ging bij het verlaten van het lokaal nooit een arm omhoog. Dat
ritueel was er bij de Hollanders niet bij!
Daarna bezochten ze een hoedenzaak. Gijs wilde een hoed kopen. Na enige
spraakverwarring lukte het toch en voor 125 francs verwisselde een leuk
hoedje van eigenaar. Joop had er ook wel een willen kopen maar had geen
geld en aan lenen had hij een broertje dood. Een andere keer dan.
Natuurklijk kochten ze ook wat koeken en met de gekochte snuisterijen ging
alles heel economisch in het kleinste koffertje. Ook werden er ook nog 2
kilo druiven gekocht en ook dat paste in het kleinste koffertje. Het lukte
Gijs om een Frans brood te kopen en ze zaten dan heerlijk in het zonnetje
brood met druiven te smikkelen. Ze trokken daarvoor dan eerst naar het
park "Jardin des Plantes" met zijn grote vijvers en dikke
karpers. Het werd tijd om terug te gaan.
Met behulp van het "ausweis" gingen ze in de trein een goed
plaatsje zoeken. Daar zaten al een paar vrouwen, wat boerse typen en een
paar dik geverfde Nazairiennes. Het werd een vrolijke boel daar in die
coupé. Met z’n klein beetje Frans ging de conversatie vrij vlot. Er
werd gevraagd wat ze alzo gekocht hadden. Ze maakten toen de grootste
koffer open. Verbaasd staarden ze naar de inhoud en toen daarna het
kleinste koffertje te voorschijn kwam was het "o lala" niet van
de lucht. De pret was groot. De tijd vloog en ze waren zo in Savenay. Daar
stapten de boerenvrouwen uit en verder ging het nu naar St. Nazaire.
Maar owee, nu kregen ze ineens wel treincontrole. Geen ticket? Waar
komt u vandaan? vroeg de controleur. Van Savenay, zeiden de leugenaars.
Hij schreef een briefje uit: 10 francs, inclusief de boete. Au revoir
klonk het. Insgelijk mesjeu! Het was natuurlijk niet goed te praten, de
handeling van die twee maar het zakgeld was ook zo weinig. Ze hadden al
een zijdelinkse blik op de vrouwen geworpen maar die keken strak voor zich
uit tijdens het gesprek. Nu lachten ze. Salo! (schurken). Joop is ze
beiden nog eens tegengekomen in St. Nazaire met inbegrip van poeier en
verf. Salo! Nog eens lachend. Ze wisten het nog!
Nog even terug naar het station van Nantes.
Daar ontmoetten ze Guillaume en z’n moeder. Joop was eens uit
verveling in Montoir een pilsje gaan drinken op het marktplein. Daar was
een klein cafe. Joop bestelde bier. Er was daar ook een Hollander aanwezig
die hij vluchtig kende. Ze zaten met z’n drieen (er was ook een zoon
bij) met de eigenares te praten. Toen bleek dat Joop ook een Hollander
was, moest hij er bij komen zitten en hoefde de vertering niet te betalen.
De zoon, Guy genaamd, was in Nantes op het Lyceum en hij sprak aardig
Engels en Duits. Het werd erg gezellig. Het gesprek ging zeer vlot daar
Joop met zijn gebrekkige Frans geholpen werd door Kees. Het bleek dat Kees
een relatie had met de eigenares van het cafe madame Hinault. Joop heeft
daarna dikwijls contact met hen gehad.
Dit intermezzo dus voor de terugkeer van Nantes met de trein naar St.
Nazaire.
Maar eerst stopte de trein in Montoir, want daar moesten ze er uit en
gingen weer lopen naar het lager. Daar wachtte hun een onprettige
verrassing. De kok en de lagerchef zagen Joop en Gijs aankomen, de een met
een hoed en de ander met een koffer en in hun goeje pakkie. Ze moesten met
de lagerchef meekomen. In z’n kantoor kregen ze een behoorlijke
uitbrander. Hij verweet hen dat ze een kostbare zaterdag hadden onttrokken
aan de "einsatz ". Ze zouden geen eten krijgen. Daar waren ze
niet van onder de indruk, want in de stube wachtte hen een heerlijke
"naslag soep". Men kon namelijk gauw zijn soep opslurpen en dan
weer in het rijtje staan voor de "naslag" (resten). En bij de
Belgen konden ze brood kopen voor de volgende dag.
De derde keer dat Joop naar Nantes ging was 3 weken later. Hij was vast
besloten om ook een hoed te kopen. Inmiddels had hij al 3 keer zakgeld
gebeurd. Dus weer vrijgenomen. Maar hij ging nu alleen. Voor de meesten,
vooral de getrouwden, was het zaak zoveel mogelijk te verdienen en dus
veel te werken. Daar de tijd van de beloofde drie maanden om met verlof te
gaan er aan kwam, wilden ze met zo.n goed mogelijk financieel resultaat
thuiskomen. En ook de zondag (die inmiddels niet meer verplicht was) werd
er door hen gewerkt. Dus Joop ging er nu alleen op uit.
Zowel op de heenweg als op de terugweg werd er niet gecontroleerd. Dus
had hij weer eens geluk. Hij begaf zich gelijk naar de hoedenzaak. 58 was
zijn maat. Hij leerde "cinquant huit" frank uit zijn hoofd en
vrij vlot kwam zijn begeerde hoedje op zijn hoofd. Voor 81 francs dus,
vrij goedkoop. Het was wel een beetje wennen die kleine Joop onder dat
hoofddeksel, maar hij dacht bij zichzelf: niemand kent me hier!
In de Rode Kruisstelle wilde hij weer gaan eten. Maar dat durfde hij nu
niet in z’n eentje, wel ging hij naar "Decre".
Diverse snuisterijen hadden de jongens besteld. Ook diverse
"Spontex" kunstsponzen, die waren in Holland erg schaars. Hij
kocht zich arm aan heerlijke druiven en peren, ook aan koeken en ging dat
op zitten peuzelen in het park "Jardin des Plantes". Hij
vermaakte zich best en ging wat verder de stad in.
Hij belandde op het "Place de Justice", waar de zwarte markt
was. Ook daar kocht Joop wat diverse snuisterijen, o.a. zakkammetjes. Het
was alles wel erg vermoeiend. Joop ging dan ook alvast op het station in
de trein zitten om een dutje te doen. Daar kwam niet veel van, twee
dronken kerels kwamen er ook binnen, ieder gewapend met 2 flessen Vin
Rouge. Ze bleken toch gemoedelijk. Geen kwaaie dronk! Ze hadden er geen
erg in dat hij een buitenlander was. Eindelijk gingen zij ook de ogen
sluiten en Joop vervolgde zijn verstoorde dutje.
Later is Joop nog meermalen naar Nantes geweest. Eenmaal zelfs buiten z’n
zin met tien man op een gesloten vrachtwagen bewaakt door twee man met een
pistoolmitrailleur. Maar dat verhaal komt veel later aan bod.
- KERMIS IN MONTOIR
Het was ongeveer half augustus dat er in Montoir kermis was. Nou, daar
wilden ze wel eens heen. Ze dachten aan een achtbaan, schiettenten,
draaimolens enz. De eerstvolgende zondag er dus heen. Maar owee, wat viel
dat tegen! Op een groot terrein, behorend tot het Patronaat (R.K. kerk
aldaar) waren tentjes opgetrokken waar een soort oliebollen en
pannenkoeken (heel dun, zgn. crepes).werden verkocht. Er was ook een
grabbelton voor de kleintjes.Ook was er een grote tent waar wijn, zowel
rode als witte wijn, werd verkocht en in een soort mosterdglaasjes
uitgeschonken. Fietsbanden etc. werden bij opbod verkocht. Je reinste
zwarte handel dus. Maar alles was voor de Franse "Prisonniers et leur
Familie". Een goed doel dus.
Elders was het een vrolijke boel. Boerenmeisjes en -jongens dansten er
lustig op los, maar wel spelsgewijs. Bijvoorbeeld: Veel hadden een
papieren hartje op de borst gespeld in twee kleuren. Daar moesten Joop en
Sip meer van weten. Ivonne van de boer vlakbij het lager Horst Wessel was
een struise jongedame en erg knap. Maar erg afwijzend op avances van
Hollanders. Zij liep die kaartjes te verkopen. Op Joop zijn verzoek legde
ze uit wat de spelregels waren: van elk nummer waren slechts twee kaartjes
te koop en wel een blauw en een geel exemplaar. Die werden opgespeld en
als nummer 116 blauw nu ook een geel nummer 116 trof bij de dames dan
kreeg hij van de schatten drie zoenen, twee op de wang en een op de mond.
Dat waren dus de spelregels. Joop en Sip leek het wel wat en kochten de
bewuste kaartjes. Maar helaas geen meisje te vinden met het zelfde nummer!
Die hielden dan hun kaartje achterste voren. Mischien wel omdat ze geen
Fransen waren? ‘t Kan zijn!
Oh Mama le droise karoesje!
Joop vond het prima zo. Er liepen minder leuke meisjes rond om er de
dag mee op te trekken, laat staan te zoenen. En bij Ivonne kreeg je geen
kans! Er stonden dus ook een paar kraampjes met drank. Geen cognac was er
bij. Dat was verboden. Maar verder werd er van de wijn druk gebruik
gemaakt. Alles voor het goede doel.
Er was ook een presentatie van de plaatselijke gymnastiekvereniging.
Die was erg goed. Ze hadden dan ook een maand eerder de eerste prijs
gewonnen in het district. Hierna kwamen de volksdansen. Er werd een grote
kring gevormd van jongelui met daarbinnen een kleinere kring van vier man.
Er werd dan gedraaid op een zeker wijsje en was dat wijsje uit dan gingen
de middelste vier naar een meisje (of jongen) in de buitenste kring. Ze
kregen dan weer drie zoenen. Die vier uitgekozenen moesten dan weer hun
plaats innemen in de middelste kring. En dat alles onder het zingen van
een liedje waar ze niets van verstonden. Het klonk in hun oren zoiets van:
Oh Mama le droise karoesje! O ma de merrie marian! Daar was dus geen woord
Frans bij, misschien Bretons? Zowaar, Joop was de eerste die zich aansloot
in de kring, daarna Sip. Ze kregen al gauw de bewuste drie zoenen en
moesten dan in het middelste kringetje meedraaien. Toen het liedje uit was
wenkte zowaar Ivonne naar hem, en wisselde drie zoenen. Zo, Joop zijn dag
kon niet meer stuk! Probeer dat maar eens te verbeteren, landgenoten! Maar
al gauw kwamen er nog meer Hollanders in de kring meelopen. Zelfs een paar
toekijkende Duitsers probeerden het, maar werden gelijk buitengesloten, al
waren ze nog zo jong. Ze werden niet geaccepteerd!
Hilariteit dus door de Fransen en Hollanders. Het werd langzamerhand een
echt Frans / Hollands festijn. En maar galmen: Oh mama droise karoesje.
Joop zag Chiel Steens en Sander Geerdes en nog meer bekenden en allen
hadden ze voorkeur voor de mooiste meisjes! Zo ging het maar door,
afgewisseld door een glaasje wijn en een pannenkoekje te eten, lekker
belegd met jam.
Om een uur of acht ging er een film draaien in een zaaltje van het
Patronaat. Wat voor film wist Joop niet meer, want hij had zijn handen vol
om Sander en Sip in het gareel te houden. Ze hadden hem namelijk flink om
en wilden maar vechten met andere bezopen inwoners. Het liep gelukkig met
een sisser af. Hoewel Sip al met een mes liep te zwaaien. Sander lag op
het toneel zijn roes uit te slapen en wel vlak voor het filmdoek. Zo nu en
dan kwam er een hoofd of een arm geprojecteerd op het filmdoek. Gelukkig
waren ze allen, toen ze weer op moesten stappen, redelijk in staat om de
200 meter naar het lager af te leggen.
Het was al 11 uur geworden toen de stoet met enige meer of minder
aangeschoten jongelui, Fransen en Hollanders, de weg naar de kampen ging
en ook naar de boerderijen natuurlijk. Joop loerde op Ivonne maar louw
kans. Ze liep gearmd met een Fransman! Pech Joop!
Een speciale herinering voor Joop aan deze dag was, dat ‘s avonds in
de kamer bleek dat hij zijn portemonnaie kwijt was. Er zat wel niet veel
geld in, hooguit 20 francs, maar wel belangrijke papieren, zoals het
"ausweis".
De volgende dag na werktijd naar het Patronaat gegaan en ja hoor, hij was
gevonden! De 20 francs die er nog in zaten wilde hij aan het Patronaat
geven, maar dat werd glimlachend door de kapelaan geweigerd. Jullie hebben
het niet zo breed, zei hij, goed ingelicht bleek het.
Nu weer terug naar de bouwplaats. Het ging vrij goed. Hard behoefde er
niet gewerkt te worden, tenminste vergeleken bij het begin. Ze hadden weer
die Oostenrijker als polier, Josef Hagen, maar door hen werd hij genoemd
"aufgehts" door die roep die ze de hele dag hoorde: dat ze op
moesten schieten. Overigens was het geen kwaaie kerel. Hij kon soms
verrassend leuk uit te hoek komen. Maar als hij zag dat ze lijn stonden te
trekken was hij minder leuk. Daar had hij een hekel aan. En gebeurde het
soms in extreme gevallen dat er uren van de kaart werden afgetrokken. Maar
ze hadden het er vaak wel naar gemaakt. Bijvoorbeeld als er een lag te
soezen achter het struikgewas. Ook Joop was eens de pineut. Hij stond
leunend op zijn schop pesterig te zingen: O Jozef, Jozef ik kan niet
langer wachten etc. (een toen bekend liedje). De man dacht dat het om hem
ging (dat was wel een beetje waar).
Twee uren werden afgetrokken van de dagkaart. Weer minder op de afrekening
thuis! Wat zou die Joop toch uitvoeren, denken ze misschien in Schiedam?
Op de beruchte dag van de landing van de Engelsen in Dieppe kregen ze
wel heel erg straf. Er was namelijk een zenuwachtige stemming onder de
Duitsers. Ze hadden in totaal vier polieren en wel twee Rijksduitsers en
twee Oostenrijkers die in die tijd ook als Duitsers golden.
Na bericht van elders klonk het plotseling: schluss! Het was pas 3 uur in
de middag. Even te voren was een van de Hollanders in het naburig lager
geweest om wat te halen. Ze brachten de tijding mee van de landing. Er
ging toen een luid gejuich op bij de Hollanders. Een van de Groningers
pakte Josef bij de arm en ging met hem hossen! Verschrikkelijk zoals de
Duitsers toen reageerden. Ze scholden hen uit voor politische
Schweinhunde, Communisten en verfluchte Kasekopfen. Toen ze daarna in het
lager aankwamen kregen ze de urenkaart terug en bleken al de gewerkte uren
van die dag geschrapt te zijn. Ook de volgende dag moesten ze thuis
blijven. En toen bleek dat de aanval afgeslagen was en ze de volgende dag
weer aan het werk gingen, waren ze woedend dat ze ook de vorige dag kwijt
waren. Toen stond grinnekend Josef hen te woord: jullie hadden eergisteren
toch zo’n lol dat de tommies geland waren? Nu hebben wij lol!
Een paar weken later kreeg Joop samen met twee andere landgenoten een
prettig werkje. Ze moesten in het lager Hindenburg een schuilloopgraaf
afbreken. Er moest een schietbaan komen. De toeziend chef was een
"waffenmeister". Een geschikte kerel. Hij stopte ieder een halve
kuch toe (een rondbruin brood van een kilo) en stukken worst. Gijs van
Schelven. kreeg zelfs een nieuwe Engelse soldatenbroek voor de spotprijs
van 1 mark.
Werkzaamheden aan de bunkers
Joop had weer pech. Ze versmachtten van de dorst. Joop bood aan om met
een keteltje de keukens van de twee lagers af te gaan om wat
"ersatz" thee te bemachtigen. Dat ging niet zo vlot en bij
terugkomst op het werk bleek er intussen controle te zijn geweest door een
dikke OT hotemetoot. Vloekend schrapte hij vijf uur van zijn dagkaart. Dus
weer nu een halve dag voor niets gewerkt. Gelukkig wisselde het werk nogal
eens. Steeds in de vrije natuur. Op een dag moesten ze (de bunkers waren
inmiddels klaar) de verspreide grond weer terug kruien en op de bunker
verspreiden.
En wel zo, dat er alleen een smalle gang over bleef naar de ingang.
Daarna moesten er wat struikgewas en jonge boompjes op geplant worden.
Keurige graszoden werden er ook gestoken en opzij van de ingang geplant.
Alle handelingen waren maar tijdelijk, maar wel afwisselend.
- HET VERLANGEN NAAR VERLOF!
Het werd tijd om aan verlof te denken. De 3 maanden waren al lang om.
Sommige landgenoten en ook Belgen waren al gegaan, de getrouwden meestal
eerst. Dat is redelijk. De verloftrein reed iedere 8 dagen. Hij kwam dan
van Lorient, stopte in Savenay en Nantes om de mensen van de O.B.L Sud,
zoals die "Einsatz" rond St. Nazaire werd genoemd, te laten in
stappen op weg naar huis en weer uitstappen bij terugkeer van verlof. Er
hingen steeds lijsten in de kantine met namen van wie met verlof konden.
Maar Joop zijn naam was er nooit bij. Er was wel tegen hem gezegd door de
vertrouwensman dat de jongere ongehuwden later gingen. Dat leek eerlijk,
maar toen er ook jongeren en ook jonge Belgen met verlof gingen, ging hij
toch protesteren op het lagerkantoor. Er stonden zelfs mensen op de lijst
die drie weken na Joop gekomen waren. Hem werd door de lagerchef verzekerd
dat hij gauw aan de beurt zou komen. Joop besloot maar wat geduldig te
zijn.
Inmiddels kwamen er al weer mensen terug van verlof en nog was Joop
niet aan de beurt. Alleen Gijs en het "jokertje", zoals Karel
Jansen werd genoemd, waren nog niet aan de beurt geweest. De kamers
raakten zo’n beetje leeg. Alleen Steef de Oude en Adriaan van Noort
(inmiddels ook terug) en een paar anderen waren overgebleven. Toen ze eens
op een dag van het werk terug kwamen bleek hun kamer en nog twee andere
dicht te zijn. Bij navraag bleken wandluizen te zijn gevonden en nu waren
op last van de Sanitater de kamers uitgerookt met venijnig spul (zwavel?)
en daarna dichtgetimmerd. Hun spullen, koffers etc, waren er eerst
uitgehaald en in een inmiddels schone barak gebracht. Ze kregen de
opdracht een andere kamer te zoeken. Zij trokken toen bij de Friezen in,
in stube 2.
De verloftrein zou weer aankomen. Er kwamen steeds meer mensen terug
van de "oude hap". Ze gingen nou toch eens op hoge poten naar de
nieuwe vertrouwensman, de W.A.-man Van Zom, om te vragen hoe dat nou zat.
Ze waren al 17 weken aan het werk. Dat was toch te gek. Van Zom
raadpleegde wat lijsten en toen bleek dat ze geheel vergeten waren! Ze
werden gelijk op de lijst gezet want ze zouden nu zeer beslist met de
eerstvolgende trein gaan, die van 8 oktober. Dat bleek inderdaad het geval
te zijn, eindelijk. Het was eigenlijk te gek, want de meesten waren al
weer terug en sommigen waren al wéér aan de beurt voor verlof.
De laatste werkdag nokten ze af en zeiden tegen Josef dat ze niet meer
terug zouden komen. Josef antwoordde met "Gott sei dank ". Joop
was zeer beslist van plan zich te melden bij een schildersfirma die sinds
een paar maanden in de "Einsatz" was aangekomen om de bunkers,
barakken etc. te schilderen. Joop had al eens geprobeerd om zich over te
laten schrijven naar die firma, maar dat werd geweigerd. De firma was
gearriveerd met 30 geronselde mensen uit Amsterdam, niet allen schilder.
Ze vertelden Joop dat ze het erg naar hun zin hadden, temeer daar het
zakgeld meer dan tweemaal zoveel was dan bij Karl Kubler.
Meerdere teruggekeerden uit Holland hadden zich dan ook bij Bayerle (zo
heette de firma, uit Munchen afkomstig) aangemeld. Het ging met wat
strubbelingen gepaard, maar uiteindelijk lukte het toch. Karl Kubler lag
wat dwars, want het kamp was voor hen gebouwd en zij hadden dus de meeste
rechten. Maar tot nog toe lukte het aardig. Dus Joop dacht, wat er ook
gebeurt, ik kom eindelijk in mijn vak bij terugkomst van verlof.
Zover was het echter nog niet. Nu eerst met verlof!
- HET EERSTE VERLOF
Twee dagen kregen ze de tijd om de dingen in orde te maken en nu eerst
weer naar Nantes om de verloftrein af te wachten en inkopen te doen. De 7e
oktober gingen ze met de franse stoptrein via Savenay naar Nantes. Bij de
drie voegden zich ook enkele Rotterdammers en Friezen uit lager Mackensen,
die gingen ook gelijk met Joop en anderen de volgende dag met velof. Joop
was al zo’n beetje bekend in Nantes.
Nadat ze het een en ander hadden gekocht gingen ze naar het Rode Kruis
gebouw om te proberen wat te eten. Daar kenden ze de Hollanders al en
zonder probleem konden ze in de hoek een plaatsje vinden. Ze waren nu wel
met een grote groep want die werd uitgebreid met wat onbekende
landgenoten. Die hadden in La Rochelle gewerkt en probeerden nu in Nantes
werk te zoeken. Hoe? Joop kwam er niet achter. Al gauw kwam een Francaise
met de menukaart en ze kozen eensgezind voor de kippenbout. Vooraf kregen
ze de bestelde koffie (echt) met slagroom (nep). De kip was heerlijk.
Hierna ging de grote groep nog wat snuisterijen voor thuis kopen. Ze
moesten zorgen tijdig bij de trein uit Holland te zijn, om de terugkerende
verlofgangers op te vangen. De trein kwam mooi op tijd en zat propvol met
terugkerende mensen van verlof, ook degenen die naar Lorient gingen. Joop
en de andere 2 gingen met de trein mee tot Savenay. Dat was eigenlijk
verboden, maar daar was geen controle op. Vanaf die plaats gingen de
anderen verder naar Lorient. Enkele zwarthandelaren waren ook vanaf Nantes
meegereisd om bij de Belgische verlofgangers tabak te kopen en wel in
grote hoeveelheden. Dat werd dan in het lager met behoorlijke winst
verkocht.
Ze reden vanaf Savenay nu met een transporttrein naar St. Nazaire en
gingen nu bij de firma de benodigde papieren en reisdocumenten en een
briefje voor de extra reis verzorging te halen (brood boter en beleg).
Daarna gingen ze met trein mee die naar Pont Chateau ging, maar wel
Montoir aandeed. Vandaar dus lopend naar het lager. Ze hadden in Nantes
geen bekenden gezien bij het uitstappen van de verloftrein, het ging ook
zo snel.
Maar in het kamp bleek Steef de Oude ook teruggekeerd te zijn. Hij was het
luxe leven gewend bij de transportgroep en kwam graag weer daarbij. Op de
zelfde dag konden ze de inmiddels gezuiverde stube 5 weer in gebruik nemen
met nieuwe matrassen en schoon stro.
Het was ook op deze dag dat er een droevig geval had plaatsgevonden en
en wel ‘s morgens vroeg. Men ging naar de trein om aan het werk te gaan,
toen een Vlaming de aankomende trein niet zag (het was oktober en dus nog
donker) en op het perronnetje wilde springen. Hij werd gegrepen door een
uitsteeksel van de trein. Hij zou gelijk met hen met verlof gaan en had
geen vrij genomen. Hij wilde zeker zoveel mogelijk verdienen. Triest hoor.
Dezelfde dag nog is hij overleden. Hoe de begrafenis is verlopen wist Joop
niet, want toen was hij al onderweg naar huis.
Joop had al meer gehoord dat de laatste nacht een slapeloze nacht was,
maar daar had hij geen last van. Hij sliep heerlijk. De volgende dag, de
grote dag dus, bleven ze een uurtje langer liggen en gingen naar Montoir
lopen om de trein van 9 uur te halen die naar St. Nazaire ging. Daar
zouden ze dan eindelijk de verlofpas en het verlofgeld krijgen. 800
francs, niet gek dus!
Ze gingen St. Nazaire in om nog wat te kopen. Een van hen had bij een
Fransman broodbonnen gekocht voor 20 francs per kilo brood en daar gingen
ze in de bakkerswinkel brood voor kopen, tegen de normale prijs uiteraard!
In het warenhuis Galeries de Moderne weer wat snuisterijen gekocht. O.a.
twee grote vissnoeren, bijna niet te koop in Holland. Om 5 uur vertrok de
trein en stopte ook in Savenay. Daar wilden ze de verloftrein die van
Lorient kwam afwachten, want in Nantes liep hij meestal propvol. Ter
hoogte van Montoir kwam er controle om de kaartjes te tonen. Nou, die
hadden ze niet en toonden dus de verlofpas. De controleur schudde zijn
hoofd: "biljet s’il vous plait!" Zij dachten er niet aan om te
betalen want de verlofgangers hadden vrij reizen, dat was afgesproken met
de Franse Spoorwegen de SNCF! De goede man wist dat kennelijk niet en
schold hen uit voor alles wat lelijk was. Ze zouden er wel meer van horen
in Savenay! Maar Joop en de groep hebben er niets meer over gehoord en er
was geen chef te bekennen. Jammer, vond Joop, want ze stonden nu echt in
hun recht.
De koffers werden in bewaring gegeven. In het stadje was die dag niets
te beleven. Er was geen marktdag en de winkels kon je op een hand
uittellen. Ze kochten wat druiven en dronken een glas wijn. Bij het
station teruggekomen bleken er veel medereizigers, Hollanders en
Vlamingen, in het café recht tegenover het station te zitten. Het heette
"Chat Noir" waar ze een cognacje zaten te drinken. Later bleek
het een vaste pleisterplaats te zijn voor de verlofgangers.
Ze hadden nog volop de tijd, want pas om 9 uur werd de trein verwacht.
Even daarvoor kwam de zgn. Uboot trein aan, die zat vol met
marine-verlofgangers op weg naar Duitsland, maar ze deden eerst nog
Rotterdam aan. Enkele, meest "duitsvriendelijke" Hollanders en
Vlamingen, stapten er wel eens in om zodoende eerder in hun land te zijn.
De verlofgroep werd steeds groter. Het station Savenay had de voorkeur
voor de Hollanders en Vlamingen, want in Nantes werd de trein steeds
voller. Maar dat had Joop al eens vermeld. Ook andere mensen uit de
omgeving, die eigenlijk in Nantes moesten instappen, hadden een voorkeur
voor Savenay om dezelfde reden. Desondanks was ook deze trein erg vol. Ze
gingen dan maar noodgedwongen voorlopig in het bagageruim zitten op de
koffers en plunjezakken. Er was hoop dat aan de Frans-Belgische grens wat
ruimte zou komen. Dat hadden ze van vroegere verlofgangers wel eens
gehoord.
Ze kwamen na verloop van tijd aan bij de grens. Daar moest iedereen er
uit, koffers moesten meegenomen worden om gecontroleerd te worden door de
douane. Ook de duitse gendarmerie keek nauwlettend toe. Joop was een
beetje angstig, want hij had in zijn koffers 5 kilo witte meel en Frans
brood. Ook wat eieren, buiten de Rizla vloeitjes en Eau de Cologne. Maar
gelukkig, hij kreeg een witte krijtstreep in de vorm van een kruis en was
klaar. Wel werd er van de Belgen het een en ander afgenomen, meest vlees
en spek, dat vond Joop wel gek. Maar gauw een run naar de coupé’s en nu
lukte het om goede plaatsen te krijgen.
Ze passeerde nu diverse plaatsen in Belgie. Ter hoogte van Mons moesten
ze goed opletten, er kwamen dan veel Belgen in de trein met tabak in de
verkoop. Joop trof er een en troonde hem mee naar hun coupé. Daar kochten
ze ieder een paar pakjes tabak. Het merk was VF. Het was clandestiene
tabak, soms van goede, ook wel eens van mindere kwaliteit. De prijs was 50
francs, dus per stuk wel ruim fl. 1.50. Bij Schaerbeek gingen de laatste
Belgen er uit. Er was dus veel ruimte voor hen over. Bij de Nederlandse
grens was er wel controle, maar ze bleven nu in de trein. Ze waren nu weer
in hun eigen land. Ze konden het verschil van wegenbouw en van de huizen
goed zien.
Nu gingen ze richting Rotterdam. Tanden poetsen en zich wassen, dat
gebeurde om de beurt aan het kraantje in het toilet en schoenen poetsen en
pak afborstelen. (De hoed had Joop al in het lager verkocht aan het
Jokertje voor 100 francs. Dat geld zou hij later krijgen bij zijn
terugkomst na het verlof ).
Toen ze aankwamen aan het station Delftse Poort, stonden Joop zijn moeder
en zus Bep geduldig te wachten. Zij waren te vroeg maar de trein was op
tijd. Ze waren wat blij dat Joop er nu echt was, want al vier keer hadden
ze tevergeefs de trein afgewacht. Ze gingen met tramlijn 4 en met de bus
naar huis.
Eindelijk was Joop weer in de vertrouwde omgeving. Het was een
gezellige tijd die hij daarna doormaakte. Ook met twee van zijn vrienden
die wonderlijk genoeg nog niet gevorderd waren. Zijn moeder ging gauw aan
het werk om op de kachel met een bakblik brood te bakken. Heerlijk rook
dat witte brood. De officiële verloftijd was acht dagen, maar
verlengingen waren (toen) makkelijk te krijgen in de van Speykstraat
(Arbeidsbureau).
Zaterdag 7 november 1942 moest Joop weer terug. Op het perron trof Joop
enkele bekende landgenoten aan die gelijk met hem teruggingen. Ze spraken
af dat ze met z’n vijven bij elkaar zouden gaan zitten in een coupé.
Dat was niet moeilijk in een vrijwel lege trein. Om 5 uur vertrok de
trein, nagewuifd door de twee vrienden van Joop. Heel gek, toen ze de
Moerdijkbrug over reden, werd er omgeroepen dat alle raampjes op last van
de treinleiding gesloten moesten worden. Bij niet opvolgen zou er
geschoten worden, raar!
Bagagecontrole was er in Roosendaal. Ze kregen daar weer de gelegenheid
geld te wisselen. Die franken kwamen goed van pas: ze konden nu straks in
Belgie weer tabak kopen en dat deden ze op hun gemak. De Belgen waren al
aan de grens ingestapt met koffers volop tabak. Zij gingen dan de hele
trein door om hun waar te slijten.
Ze naderden nu de Franse grens. De trein die al een paar keer kuren
vertoonde moest dan weer nagekeken worden. Hij bleef soms wel een half uur
staan en ging dan zonder signaal weer rijden. Wel werd (en dat was bekend
) hun verlofpas ingenomen, want de treinleiding had de ervaring dat er wel
eens mensen uitstapten om elders te gaan werken.
- BRIEF AAN MOEDER
Nu begint het relaas van Joop over een onaangename ervaring in zijn
eerste terugreis naar St. Nazaire. We laten hem aan het woord per dikke
brief aan zijn moeder geschreven. Die kwam aan vol met gaten door de
censuur! De brief is geschreven op 13 november 1942.
Lieve moeder,
Dit is mijn eerste brief bij terugkomst in het lager Herbert Norkusz.
Ik heb zo het een en ander meegemaakt. Na een half uurtje sporen vanaf de
Franse grens bleek de trein weer kuren te vertonen. Dat was al een paar
keer eerder gebeurd. Het bleek te komen door dat de wielen steeds
blokkeerden, ze liepen dan warm.
We stonden stil vlakbij een appelboomgaard. Daar lagen veel afgevallen
appels. We gingen dan snel de trein uit om er wat van op te rapen. Daarna
gingen we wel weer gauw de trein in. Die ging deze keer wel erg gauw weer
rijden. Terug in de coupé kreeg ik een akelig gevoel, net of er iets niet
in orde was. En ja! mijn portefeuille was weg. Wanhopig was ik, dat was te
begrijpen. Mijn coupé-genoten wisten ook geen raad. Het beste was om naar
de coupé van de treinleiding te gaan. Het gemis was erg groot! Er zat zo’n
400 francs in voor Adriaan, die had zijn vrouw meegegeven, mijn eigen 400
francs, het paspoort, persoonsbewijs en getuigschrift dat ik van baas
Tempelaars had gekregen. Radeloos was ik, dat valt te begrijpen. We zijn
toen de transportleider gaan zoeken samen met een getuige. Maar dat was al
niet nodig want de trein stond weer eens stil. Na koorstachtig overleg
besloot ik om als een razende terug te gaan om de portefeuille te zoeken
De stadsgenoten zouden zich over mijn koffer ontfermen. Ik pakte mijn
winterjas (het was wel november). Nu snel over de rails terug gelopen (het
was hooguit een anderhalve km). Ik liep recht op de boomgaard af, sprong
over de greppel, en ja, daar lag mijn portefeuille. Die lag daar trouw op
de eigenaar te wachten. Nu zo snel mogelijk terug naar de trein over het
paadje vlak langs de rails. Alles had 40 minuten in beslag genomen heen en
terug.
Ik had het al gauw erg warm met die dikke winterjas aan en een
Baskenmuts op, het was wel begin november maar toch goed weer. Maar o wee,
wat een teleurstelling: de trein die er anders bijna een uur voor nodig
had om weer verder te kunnen rijden was weg! weg, weg, wat nu? Met die
mogelijk had ik al rekening gehouden, maar toch, de hoop was dat de trein
er nog zou zijn.
Daar stond ik nu, midden in Frankrijk, slechts gebrekkig de taal
kennende. Ik was natuurlijk zonder verlofpas. Dat had ik al eerder
verteld, die was door de treinleiding ingevorderd om onderduiken te
voorkomen. Ik zag vlakbij een baanwachter in een hokje zitten. Na veel
heen en weer gepraat, maakte ik er uitop dat er daar geen treinen meer
langskwamen, het was n.l. zondag. Ik moest maar naar het volgende stadje
lopen, dat heette Connerre. Daar was een stationnetje, maakte ik er uit
op, waar wel treinen stopten. Dus met vernieuwde moed verder op weg in de
richting die hij had aangewezen. Even later kwam ik inderdaad aan op een
geasfalteerde binnenweg. Er waren toendertijd geen verkeersborden, dus op
goed geluk verder gelopen, puffend midden op de dag.
Verlies portefeuille Connerre, 9 november 1942
Na zo’n 5 km verder kwam ik aan een viersprong, waarheen nu? Er
werkte een boer in het land. In mijn gebrekkige Frans vroeg ik hem de weg
naar Connerre of naar Le Mans (want daar kwamen zeer zeker treinen langs
richting Nantes). Hij maakte me niet veel wijzer, de stortvloed van
woorden van die niet al te snuggere man was niet te verstaan. Maar hij
wees wel in de richting naar rechts. Na een poosje kwam ik bij een
boerderij aan. Ik ging heel brutaal naar binnen en vroeg daar aan een
vriendelijk vrouwtje, dat daar aardappels zat te schillen, de weg naar Le
Mans. Ze was zeer verstaanbaar en bood me wat te drinken aan. Zij wees
toen aan dat 10 km verder het plaatsje Connerre lag, daar was inderdaad
een station en dat lag aan de hoofdspoorlijn. Maar ik moest er wel op
rekenen dat er op zondag geen of zeer weinig treinen reden. Na haar te
hebben bedankt ging ik welgemoed verder.
Gelukkig had ik geen gebrek aan eten. Ik had mijn zijtas meegenomen met
wat brood en boter en een stukje kaas. Bovendien kon ik volop appels eten
want de appelbomen stonden gewoon langs de weg en ik had een mes!
Schillend liep ik verder, kilometer na kilometer, heuvel op, heuvel af.
Schaars voorbij rijdende auto’s stopten niet op mijn verzoek. Maar
eindelijk kwam ik toch aan in het stadje. Maar wat nu, er was geen station
te bekennen, wel een paar leuke torentjes.
Weer eens wat vragen aan een vrouw die in haar tuin aan het werk was. Dit
was inderdaad Connerre, zei ze, maar het stationnetje bleek nog bijna een
uur gaans buiten het stadje te zijn. (Raar volk die Fransen toch). Dat kan
er nog bij, dacht ik bij mezelf. Verder dus met de blaren op m’n voeten!
Bij het station aangekomen leek het wel uitgestorven, het was natuurlijk
wel zondag! Na enig zoeken en roepen bleek de chef in een klein kamertje
te zitten een sigaretje te roken. Het was een aardige kerel. Ik kreeg weer
wat moed, de man was goed te verstaan. Maar hij begon heel opgetogen te
vertellen dat "Les Americains" die dag waren geland in Noord
Afrika.
Hij legde aan een matig geintereseerde zoon van U uit, dat het een
keerpunt was in de oorlog. "Weg met Petain", klonk het steeds.
Ik had een zeer bevlogen patriot getroffen. Maar eindelijk begon hij zich
voor mijn probleem te interresseren. Hij vertelde dat inderdaad op zondag
geen trein zou passeren, misschien een goederentrein. Als die dan stopt,
dan spring je er maar op.
Goede raad was duur.
Zittend op een paar zakken die voor verzenden gereed stonden, zat ik
lekker te smikkelen van een echte Hollandse boterham met kaas. Daarna
probeerde ik wat te slapen, de chef zou wel waarschuwen als er wat stopte.
Er kwamen inderdaad een paar treinen langs, maar die stopten niet en ze
gingen zeker niet in de richting Le Mans. Eindelijk kwam er een
goederentrein aan, die stopte maar even maar die wel in de goede richting
reed. Ik zag een remmershokje en kroop daar in, groette de chef, en verder
ging het weer. Het was wel een risico, want stel je voor dat hij niet zou
stoppen als ik eventueel Le Mans zou naderen, of dat hij af zou buigen
naar een andere richting. Afwachten maar. Wat een avontuur!
In dat koude remmershokje kwam mijn jas goed van pas. Het hokje was
haveloos, vol met gaten en scheuren, erg koud dus. Het werd een benauwd
uurtje daar op een schokkende trein en geen zekerheid of het de goeie
trein was! Ik hoopte dat de trein wel zou stoppen ergens waar ik er wat
aan had. Menig gebedje werd opgezonden, dat heeft geholpen! Want op een
zeker punt aangekomen, stond de trein stil op een soort viaduct boven een
weg, daar zag ik zo’n 300 meter verder wat lichtjes boven een gebouw dat
wel een station kon zijn! Wat een dilemma, verder reizen of er af
springen. Veel tijd om na te denken had ik niet, want de trein ging gelijk
weer rijden. Dus de bekende stoute schoenen aangetrokken. Ik sprong er af
en lopen maar weer, langs de spoorbaan via steeds kruisende rails.
Er waren mensen aan het werk (ook op zondag). Ik vroeg aan een van hen
wat dat voor een station was en tot mijn vreugde bleek het inderdaad Le
Mans te zijn. Hoera! eindelijk op de goede weg. Nu nog veel rails
oversteken, het bleek daar een rangeerterrein te zijn en ik arriveerde op
het station.
Het was nu een vertrouwde omgeving, hier vandaan gingen de treinen naar
onder andere Nantes. In het station aangekomen wist ik nog van vroeger dat
er een mooi wachtlokaal was met mooie teakhouten banken. Daar ze enigszins
hol waren kon je er lekker op slapen, languit! Er bleek ook een Rode
Kruis-afdeling te zijn. Maar eerst naar de stationschef om te vragen
wanneer de volgende dag een trein ging naar Nantes. Nu, dat bleek al om 11
uur diezelfde avond te zijn. Dus een paar uur tijd om een beetje te
rusten. Maar nu eerst naar de Rode Kruis-afdeling. Heel ruim hier, maar
eten kreeg ik niet los, ik moest maar een verlofpas tonen. Die had ik
natuurlijk niet en mijn argument dat die door de treinfuhrer was
ingenomen, daar geloofde ze geen spaan van. Dat zo’n document pas weer
bij aankomst in St. Nazaire terug gegeven zou worden? Kom nou, maakt dat
de kat wijs! (op z’n Duits) Dan niet. Ik kreeg geen soep, maar kon wel
koffie krijgen.
Nu maar proberen een beetje te slapen. Maar ook dat werd me niet
gegund, en wel door hevig zenuwslopend gekwebbel van twee oudere
Francaises. Dan maar op het perron de trein afwachten. Die kwam gelukkig
mooi op tijd. Door ervaring wijs geworden kocht ik nu een kaartje tot
Nantes.
In de nacht om ongeveer 2 uur 30 kwam ik in Nantes aan. Nu maar weer
naar de bekende Rode Kruis-afdeling. Daar waren geen moeilijkheden, en op
vertoon van mijn paspoort en mijn zielig verhaal kreeg ik een soort
verwijskaart. Daarop kon ik soep krijgen. Je hongerige zoon ging 3x soep
halen! Nu wat slapen met het hoofd op tafel. Het lukte ook toen maar matig
om ongestoord te slapen. Dat kwam door de herrie van een soldaat, die
zonder ophouden op een piano zat te timmeren.
Gelukkig kwam er om half 5 een trein langs. Waarschijnlijk op weg naar
het noorden. Wel 80% van de aanwezige duitse burgers en soldaten die in
die wachtruimte waren, vertrokken er mee. Eindelijk ruimte dus. Ik zocht
een goed plaatsje op, lekker rustend tegen het houten beschot vlak naast
de centrale verwarming, het was vrij koud die nacht!
Om 7 uur 10 kwam de trein aan die naar St. Nazaire ging. Ik was al
tijdig op het perron aanwezig en kreeg geen last met de duitse treinwacht.
Ik ging nu in een duitse coupé zitten, want om weer een kaartje te kopen
daar had ik geen zin in. Er zaten veel Duitsers in de trein zowel soldaten
als OT’ers. Ze hadden het onderling erg druk met politiek. Omdat er ook
duitse burger werkmensen in zaten (die op de werf in St.Nazaire werkten)
viel mijn persoontje niet op (de baskenmuts had ik tijdig opgeborgen). Er
waren wel wat achterdochtige blikken, maar daar bleef het bij. In Montoir
waar ik uitstapte, ging ik lopend naar het lager, met kloppend hart
uiteraard, hoe zou ik mijn koffer aantreffen?
In de stube aangekomen bleek er niemand te zijn. Na enig zoeken vond ik
mijn koffer op een leeg bed. Hij was wel opengemaakt. En dat was maar goed
ook, want er zaten 2 pakjes in met een inhoud die mogelijk zou kunnen
bederven. Ik vermoedde dat de jongens, waar de pakjes voor bestemd waren,
de koffer hebben geopend op de een of andere wijze.
Nu eerst naar de lagerleiding. Ene Jo Steinman was sinds kort aan het
lagerkantoor verbonden als schrijver en ook een beetje ook als
vertrouwensman (geen NSBer). Ik vertelde daar mijn wedervaren. Van de kok
kreeg ik een etenspannetje en toebehoren. De lagerchef kwam met een nieuwe
urenkaart: wel op naam van Karl Kubler. Daar wou ik juist met goed fatsoen
van af komen, en me als schilder melden bij de schildersfirma.
Zo moeder, dat was dus het relaas van het wedervaren van je domme
jongetje, wat gelukkig goed afliep!
Tot schrijfs,
uw zoon Joop,
groeten aan vader en aan de anderen.
- EINDELIJK SCHILDERWERK
November 1942.
Toen Joop na al dat wedervaren weer op zijn vertrouwde Hollands lager was
teruggekeerd ging ‘s middags het luchtalarm. Grote eskaders 4-motorige
bommenwerpers vulden de lucht boven St. Nazaire. Van Fransen had hij al
eens gehoord dat ze Vliegende Forten werden genoemd. Er hingen al gauw
rookwolken boven de stad, een fascinerend gezicht en een zorgwekkende
situatie. Heel veel Hollanders, Chinezen en Vlamingen werkten daar in het
havengebied. Ze hoorden later dat er 2 grote tankschepen in brand waren
gegooid. Helaas viel ook een bom op een schuilkelder waardoor veel doden
te betreuren waren. Er bleken geen mensen van het lager onder de
slachtoffers te zijn.
‘s Avonds kwamen de jongens terug van hun werk. Er volgde een
hartelijke begroeting. Het gerucht deed de ronde dat Joop "ingespert
"zou zijn. Ze waren er van overtuigd dat het onmogelijk was om zonder
geldige papieren door Frankrijk te reizen. Piet de Groot (met de
"superhandjes") stelde zich aansprakelijk voor het openen van de
koffer, want ze hadden aangenomen dat Joop zijn portefeuille niet meer
terug gevonden had. Conclusie: Joop is niet voor een gat te vangen! (maar
hij had wel veel gebeden!) Adriaan v. Noort zijn vrouw had aan Joop geld
meegegeven. Dat kon hij nu overhandigen, tot grote opluchting van Adriaan,
die was er al mee verzoend dat hij zijn geld kwijt was.
Er bleek ondanks de open koffer niets gestolen te zijn, want er zat ook
nog een goeie werkbroek in en een wollen jack dat zijn zus Riet voor hem
gemaakt had. De aanwezige pakjes tabak had Piet voor alle zekerheid onder
zijn toezicht gehouden!
Nu dus de volgende dag naar de schildersfirma Bayerle in Pornichet. Hij
toonde daar zijn getuigschrift, maar ze geloofden het wel. Er bleken veel
moeilijkheden te zijn geweest. De firma Karl Kubler lag behoorlijk dwars,
gebelgd over het feit dat zonder slag of stoot, mensen van firma konden
wisselen. Officiëel mocht er van hun firma niemand meer bij Bayerle
aangenomen worden.
Joop deed op het kantoor net of hij het niet begreep. Fraulein Radzky (de
dochter van de directeur) concludeerde: zwart hierheen gekomen? Joop zei
geen ja en geen nee. Er kwamen verder ondervragingen. Joop begon al te
zweten. Maar hij werd toch ingeschreven. Ene Piet van der Broek, een
Hagenaar, werd gelijk met Joop aangenomen.
Op die dag werden er nog meer aangenomen, ook enkele Hollanders uit
Lorient o.a. ene Piet Borst De fraulein deelde hen mede dat ze de volgende
dag naar het lager St. Marguerite moesten gaan. Daar moesten ze aan het in
aanbouw zijnde lager werken. Piet v.d.Broek kreeg de leiding, dat was even
een snelle promotie! Hij kreeg de opdracht de urenkaarten ‘s avonds in
te vullen. Eens per week werden ze dan opgehaald en dan werd het zakgeld
uitbetaald.
Beschrijving van de omgeving betreffende het lager St. Marguerite: (uit
een franse vakantie gids)
Kleine badplaats, 2 km ten oosten.van Pornichet (waartoe het behoort).
Mooi uitzicht op de monding van de Loire en de oceaan. Er zijn zeer
beschutte kreekjes in de rotsen. Pointe de la Lande: een beschutte punt
waarvan men een machtig uitzicht heeft over de gehele baai.
Maar nu weer even naar het hollandse lager.
Met kloppend hart meldde Joop zich op het kantoor van het lager. Hij
vermoedde wel wat hem te wachten stond. Er kwam een flinke uitbrander
omdat hij zonder voorkennis van firma gewisseld was (een dooddoener). Voor
straf zou hij geen eten krijgen. Dat bleek geen straf voor Joop, want met
behulp van meelevende kamergenoten kwam hij die avond niets tekort en de
volgende dag was er niets meer aan de hand.
Het was woensdag half november, Piet van de Broek had immers de
leiding, zodat ze zonder problemen via werktrein en firma auto in St.
Marguerite arriveerden. De groep bestond uit zes man, buiten Piet de
voorman ook ene Arie Vonk uit Leiden, en nog enkele anderen waar Joop mee
te maken kreeg. Joop zijn taak was (met Piet en Arie als enige schilders),
het schilderen van de barakken en het plaatsen van ruiten aan de nieuwe
barakken. Het glas moest eerst op maat gesneden worden, een
peulenschilletje voor Piet en Joop. Dat glas snijden deed Joop wat graag!
Eindelijk geen pikkel en houweel, maar verfkwast en ruiten op maat
snijden.
‘s Middags kwamen drie chefs een kijkje nemen, twee hoge oomes,
Kruger en Schroder en dan nog een iets mindere hoofdpolier, genaamd
Nowodka. Met deze man heeft Joop in de naaste toekomst veel ervaringen
gehad. Heel veel slechte, maar ook een paar goede. Hij was niet populair
onder de Hollanders. Meestal werd hij gewoon "Wodka" genoemd.
Het was prettig werk en ook het eten was goed. Buiten de gewone
"bunkersoep" die iedere dag gebracht werd en niet zo best was,
kregen ze ook uit de keuken die al werkte, ‘s middags gekookte
aardappellen, ook dikwijls pelkartoffelen (in de schil). Daarbij kregen ze
ook telkens een halve kuch. Het was alles extra, want in het eigen lager
wachtte ook brood etc. Aangezien ze ook in de keuken moesten werken
organiseerden ze wel eens wat. Het moest een Marokkanen- en
Algerijnen-lager worden. Die stumpers waren gewoon gevorderd door Petain
en zijn regering. Joop zag ze ‘s morgens in de kou, omwikkeld met hun
eigen paardendeken, naar de trein gaan. Dat vuurtje, waar ze de
aardappelen in poften, moesten ze steeds aanhouden om de stopverf soepel
te houden, dat was imitatiespul.
Joop begon al bij de nieuwe firma met een volle maag, dat beloofde wat.
Bovendien was het een heel vrij leven bij de firma. Dikwijls zonder duits
toezicht, of met constant dronken polieren, zoals Paul Zolner (deze man
komt later veel voor).
Na de namiddag was het al gauw "Feierabend". Ze gingen dan een
een uurtje in de zon liggen, wachtend op de firma-auto, die niet altijd op
tijd was, soms ook wel eens te vroeg. Er moest dan materiaal afgeladen
worden, verf etc.
‘s Zaterdags kwam Nowodka mee, die kwam dan zakgeld brengen. Ze kregen
nu niets, er moest eerst een week gewerkt worden.
Nadat het werk aan het Algerijnenlager bijna klaar was gekomen werden
er verschillende van hen, onder leiding van V.d. Broek, naar Pornichet
gereden. Ze moesten daar gaan helpen om het Hotel "Mazzy Plage"
van binnen te schilderen. Alleen Joop en Jelle, een Fries, bleef achter om
nog wat resterend werk te doen. Jelle was geen schilder, dus moest Joop
alles voordoen. Het glas snijden deed hij zelf. Ze maakten er een makkie
van en namen soms wel 2 uur schafttijd. Dan gingen ze in een verlaten tuin
wat achtergebleven kersen plukken, er waren er bij die nog niet verdroogd
waren.
Vrijdag kwam de "geldauto" met heer Radzky en de zwitserse
chauffeur, monsieur Colland. Ze kregen ieder hun zakgeld voor de gewerkte
dagen, 480 francs. Terloops vroeg Radzky of een van hen vakman was? Ja,
zei Joop verheugd, en hij zei er bij dat hij een getuigschrift op kantoor
had getoond. De chef zei toen dat Joop de volgende dag zijn koffers moest
pakken. Hij zou met een grote groep verhuizen naar een plaats met de naam
Angers. Daar moest een kasteel geschilderd worden en ook barakken. O, wat
was dat een verheugende tijding!
Peter de Zwart
Joop hoorde later dat het een hoofdkwartier moest worden voor Admiraal
Reader, niet mis dus! Het was wel sneu dat hij al zo gauw afscheid moest
nemen van zijn stadsgenoten. En die vonden het ook niet leuk! Ze waren
goede bekenden geworden, en met wat voor lui zou hij nu te maken krijgen?
Ze kregen van Radzky direct vrijaf, en gingen toen de firma-auto om 5 uur
in St. Nazaire aankwam, nog even de stad in (de stad bleek toen nog niet
zo gehavend).
Er moest nog wat gekocht worden. Joop had wat broodbonnen en andere
bonnen gekocht voor een prikkie in lager St. Marguerite. Hij kocht er wat
suiker en boter. Wat een weelde! Ook werd er wat brood gekocht bij de
bakker.
‘s Avonds in de kamer hoorde Joop dat ook V.d. Broek meeging en ook
wat andere min of meer bekende Hollanders. De Heer Radzky kwam zelf naar
de stube om vrijwilligers te vinden onder de vele landgenoten bij de
firma. De animo was groot, Joop begreep wel waarom, de schrik zat er goed
in door de vele bombardementen op het havenkwartier.
Toen de chef de namen had genoteerd, ging hij er daarna weer een groot
aantal doorschrappen. Er bleef nu een zeker aantal over, en wel
geselecteerd met behulp van Piet V.d.Broek die weer voorman zou worden.
Ook was het belangrijk voor de firma dat veel mensen op de werf moesten
blijven. Want ook daar moest het werk doorgaan.
Bij de geselecteerde landgenoten was ook een Amsterdammer, Peter de
Zwart geheten, versierd met een flinke neus, maar ook met een even grote
mond. Het werd later Joop zijn vriend. Men was blij dat Peter er bij was:
want hij was in het rijke bezit van een koffergrammofoon en mooie platen.
Daarom deed Piet een goed woordje bij Radzky, want Peter was geen schilder
en tevens was hij evenals de andere Amsterdammer, Piet Borst, muzikaal
aangelegd. Met deze beide Pietten heeft Joop later veel beleefd.
De volgende dag, zaterdag, werd er weer zwaar gebombardeerd. Twee keer
zagen ze die dag een vliegtuig neerstorten. Ze waren nu in Pornichet en
konden vandaar alles goed zien. Deze keer weinig bommen op de werf, maar
veel meer op de stad zelf, vooral de buitenwijken werden zwaar getroffen.
Er was veel leed onder de bevolking. Joop en de anderen hadden een
opgelucht gevoel dat ze voor Angers waren bestemd en daar dus het directe
gevaar ontliepen. Maar toch moesten ze nog wat geduld hebben. Er kwam
bericht dat het transport uitgesteld was, dus de koffers maar weer op zijn
plaats zetten.
Ze moesten maandag weer terug naar hun werk. Sommigen weer naar de
werf. Joop en een paar anderen weer naar het lager St. Marguerite, waar
weer een gedeelte van het lager klaar stond om verder te worden behandeld.
Een paar dagen lang gingen ze weer glas zetten etc. Toen echter het glas
op was gingen ze brutaalweg om 10 uur afnokken. Ze gingen naar St. Nazaire
lopen. V.d. Broek was niet aanwezig, zodat Jelle en Joop het wel
aandurfden. Maar oh, wat schrik, onderweg kwam het firma-autootje hen
tegemoet. En wel met Kruger en Schreuder er in. Waar gaan jullie heen? Ja,
naar St. Nazaire, want we hebben geen materiaal meer, en we wilden naar de
werf om daar de rest van de dag te werken (wat een leugen Joop!). Oh,
prima, stap maar in, we gaan naar Pornichet, ga daar maar de dag vol
maken.
Ze kwamen terecht in het "Hotel Mazzy Plage", het hotel dat
gevorderd was door de OT. Ze hadden er al eerder (kort) gewerkt. Nowodka
had daar de leiding. Ze werden aan wat deuren gezet, die moesten ze in de
grondverf zetten, Die Nowodka bleek op het oog een niet onaangenaam
persoon te zijn. Vakkundig was hij ook, je moest je werk goed doen en dan
was hij geschikt. Later kreeg hij een hekel aan de eigengereide Joop en
dat was dan ook bij Joop het geval, maar dat later.
- NAAR ANGERS
‘s Middags kregen ze allen zakgeld, 480 francs, als voorschot op de
komende dagen. Alleen uiteraard diegenen die geselecteerd warenvoor
Angers. Ze kregen de opdracht van Radzky, de volgende morgen om half
twaalf bepakt en bezakt aanwezig te zijn in St. Nazaire voor het station.
Ze konden alleen met de werkmanstrein mee, ‘s morgens vroeg. Met hun
zware bagage gingen ze met de trein naar St. Nazaire en hadden een zee van
tijd om in die plaats wat proberen te kopen en een glaasje te drinken.
Eerst even terug naar het lager Herbert Norkusz.
Daar moesten ze tijdelijk afscheid nemen. De avond voor het vertrek werd
het een en ander geregeld met de achterblijvers, onder andere met zijn
stadsgenoot Steef de Oude (zijn vaste stube-maatje tot nu toe). Die kreeg
tijdelijk het beheer over zijn koekenpan, etenskan en melkkannetje,
mochten ze eventueel weer terug komen.
Weer naar de volgende dag aan het station.
Daar werden de koffers afgegeven in de daarvoor bestemde ruimte, ze gingen
daarna de stad in. Het marktplein was niet erg gehavend en enkele winkels,
zoals de bakkerij, waren open. Peter de Zwart ging nog wat verder de
gehavende stad in, en vond zowaar een charcuterie, waar ze een grote worst
en wat vlees konden kopen en dat zonder bon. In een nog bestaande
muziekhandel kocht Peter nog een paar leuke platen, o.a. van Tino Rossi.
Het was prachtig weer en het wachten was nu op Radsky en zijn
verzameling polieren om op weg te gaan naar Angers.
Die 17 november 1942 zouden ze nooit meer vergeten. Plotseling
verscheen er in de heldere lucht, heel hoog, een legioen van vliegtuigen.
Zilver leken ze wel en toen pas ging het luchtalarm janken en ook het
afweergeschut op de grote Uboot-bunker ging een woordje meespelen. Die
bunker lag schuin tegenover het station, zo’n 200 meter er vandaan. Ze
renden als bezetenen daar naar toe en die afstand werd in recordtijd
afgelegd! Net op tijd, want de bommen begonnen al te vallen. Joop
persoonlijk werd letterlijk de bunker ingeblazen, want vlakbij viel een
bom, en door de explosie tuimelden ze met een vaart naar binnen, zo dicht
vielen de bommen. Er vielen er ook op het Uboot-dok. Maar dat dok was zo
dik, dat er geen schade ontstond. Dat het zo dik was, dat was voor de
beveiliging van de duikboten en voor de speciale ruimten waar torpedo’s
werden voorbereid. Door die ontploffende bommen op het dok werden ze
bestoven door neerdwarrelend cementstof. Het was erg angstig daar binnen.
Ze waren vlakbij de ingang, want verderop was verboden gebied. Ze zagen
bloedende mensen uit de cementloods komen. In die loods had Joop voorheen
drie weken doorgebracht, ook die was getroffen. Zouden er nog Spanjaarden
aan het werk zijn geweest en werden die gedood? Ze hebben het nooit
geweten.
Nadat alles achter de rug was (nou alles!), het had in totaal 2 uur
geduurd, kwamen ze als bange muizen naar buiten. Ze zagen tot hun
ontsteltenis dat het station zwaar getroffen was. Veel verwoestingen en
ook het bagagehok was een puinhoop. Gelukkig konden ze hun koffers onder
het puin vandaan halen, dat was dus een opluchting. Nu bij daglicht zagen
ze hoe ze er zelf uitzagen; onder het cementstof en ze hadden ook kringen
rond de ogen. Ook de petten en hoeden zaten dik onder het stof. Waar Peter
een paar uur eerder worst had gekocht was alles in puin! Het station was
ook voor een deel verwoest, ook alle rails langs het verwoeste perron:
weg! De grote klok boven de ingang: weg! Op het stationsplein veel
bomtkraters. De 200 meter die ze twee uur eerder als een speer hadden
afgelegd, op weg naar de bunker, was behoorlijk om geploegd. Alle gebouwen
rond het Uboot-dok stonden in brand. Ook het kantoor van de bouwleiding
was weg! De scheepswerf was uit het zicht door die enorme rookwolken.
Kortom het moest een inferno zijn geweest! Joop en veel anderen hadden
bescherming gevonden onder het U.dok waar de meesten meer of minder vaak
hadden gewerkt.
Een luxe auto stond nu op het dak van de marinierskazerne, die
nauwelijks getroffen was. Er was wel een bom vlak er naast terechtgekomen,
waardoor die auto zo’n 12 meter omhoog was gevlogen! Een wonderlijk
gezicht.
Ze gingen overal informeren of er nog Hollanders bij de doden of
gewonden waren. Er waren er geen, zelfs niet een, wat gezien de ravage,
een wonder was.
Enkele van de Angers-gangers liepen juist in de binnenstad, toen de
poppen aan het dansen gingen. Ze zagen dat de marktplaats, waar juist
markt was, door de enorme luchtdruk totaal schoongeveegd werd. En het
leuke kerkje aan de markt stond in brand.
Toen ze hun koffers ophaalden (zoals gezegd: van onder het puin), zagen
ze dat de trein die voor hun vertrek klaarstond, volledig uitgebrand was!
Radsky was nog niet gearriveerd, pas na een uur kwam hij totaal overstuur
aan. Er was geen enkele mogelijke manier van vervoer. Ook was er voorlopig
geen uitzicht op een volgende trein. Ze moesten maar geduldig wachten tot
er een oplossing zou komen.
Radsky ging overal informeren. Een franse spoorwegman wist dat er een
gave trein zou stoppen bij Mean, een paar kilometer vanaf het station. Dus
de koffers opgepakt. Die houten koffer van Joop was al zo zwaar en daarbij
had hij een kleine plunjezak met werkkleding. De weg naar Mean was een
verschrikking, veel puin en bomkraters. Soms moesten ze over een puinberg
klimmen. Wat een ellende, eer dat ze het begeerde kasteel konden gaan
schilderen.
Onderweg kwamen ze Nowodka tegen, die tot hun geruststelling zei, dat er
geen moeilijkheden waren om zonder kaartje te rijden. Ze zouden in Angers
wel tijdig Schreuder ontmoeten, die hen dan verder naar de plaats van
bestemming zou brengen! Dat alles verzekerde "Wodka" hun.
Eindelijk kwamen ze na veel zuchten en steunen aan bij de gave trein.
Deze was stampvol en ze waren op het nippertje, want nog geen minuut later
vertrok hij al. Ondanks de benarde plaatsruimte waren ze erg opgelucht het
gevaarlijke St. Nazaire te kunnen ontvluchten. In Nantes aangekomen
moesten ze overstappen op een andere trein. Maar er was wel tijd over om
soep te gaan eten bij de Rode Kruisstelle, en wel op vertoon van hun
"ausweis", want een echt "fahrschein" was bij de
transportleiding en daar was het zoek geraakt. Met de Quimper-Paris
express ging het nu verder richting Angers.
Ze kwamen zonder strubbeling in Angers aan en op vertoon van hun
"ausweis" verlieten ze het station. Enkelen van hen bleven bij
de koffers en de anderen gingen op zoek naar de Bayerle-leiders en ook een
beetje, waaronder Joop, de stad verkennen. Nu die stad beviel hun goed,
nog mooier en gaver dan Nantes en het bleek ook minder duur dan in St.
Nazaire en Nantes.
Ze gingen in een café een heerlijk glaasje muskaatwijn drinken voor
slechts 5 francs. In St. Nazaire kostte dat 12 francs!
Ze zorgden er voor weer tijdig aan het station te verschijnen, want het
begon al te schemeren. De heren Schreuder en Kruger bleken al te zijn
gearriveerd, niet met een trein, maar met de kleine firma-auto. Helaas,
die dag was er geen mogelijkheid om afgehaald te worden, Er was nog geen
auto beschikbaar.
Hun toekomstig onderkomen bleek te zijn bij het dorpje St. Bartelomy,
zo’n goeie 3 km van Angers af. Aangezien er moest worden gegeten kregen
ze ieder 2 mark (ongeveer 40 francs) voorschot. En nu naar het restaurant
dat vooraf al besproken was. Ze gingen aan lange tafels zitten en kregen
een lekkere maaltijd. Het was wel wat weinig voor hongerige mensen en
brood was er niet bij. Maar enkelen van de groep hadden wat gekochte
bonnen bij zich, zodat er ook brood werd verstrekt en als toetje kregen ze
een appel. Uiteraard namen ze er wel een paar glazen rode wijn bij. Toen
het op afrekenen aan kwam, bleken de verstrekte 40 francs van Kruger niet
toereikend.
Er was hun een onderkomen beloofd voor de nacht, maar de polieren die
daar voor zouden zorgen, moesten ze uit een café halen, waar ze zich een
stuk in de kraag hadden gedronken. Nu gingen ze hun koffers ophalen, die
ze toch maar vooraf afgegeven hadden. Ze namen die tegen betaling in
ontvangst. Er brak een paniek uit; de heren wisten niet meer in welke
straat het onderkomen was. Straat in straat uit moesten ze met hun koffers
zeulen. Terwijl Kruger met een paar van de groep de ene kant uit gingen
zoeken, gingen de anderen, waaronder Joop, met Schreuder een andere straat
in.
Na ongeveer driekwart uur was eindelijk het "Hotel" gevonden.
Een gezoek was dat in die onverlichte straten. Het was een vuil gebouw. De
kamers die ze kregen aangewezen waren ook niet veel soeps. Maar er waren
bedden met matrassen. De dekens moesten ze beneden halen, bij de
"concierge", een gefreiter (korporaal). Maar de hoofdzaak was:
ze konden nu heerlijk slapen want ze waren erg vermoeid na al die
perikelingen. Om 7 uur werden ze gewekt, want om 8 uur moesten ze op het
stationsplein zijn, dat bij daglicht gelukkig beter te vinden was.
Het was wel koud. Joop zijn wollen das was in "Mazzy Plage"
gestolen, maar om zich toch tegen de kou te beschermen had Joop van de
ingeleverde deken een reep afgescheurd! Toch moesten ze uren wachten voor
de leiding verscheen. Klokslag 10 uur arriveerde een gammele auto en
stopte daar met veel lawaai. Er was een zeer drukdoenerig mannetje bij,
erg zenuwachtig, het was de OT’er Marks, een polier. Dat was iemand waar
ze later heel veel mee te maken kregen en waar Joop erg veel onaangename
ervaringen mee had. En niet alleen van hem, want er zaten ook een paar
rotzakken tussen de voormannen van de firma Bayerle, net als bij Karl
Kubler destijds.
Zeer nerveus doende en met veel woorden, wees de man aan hoe de koffers
gestouwd moesten worden. Het lukte maar matig, de wagen was niet al te
groot. Het was nu wachten op een paar jongens die de stad in waren getogen
en niet op tijd terug waren. Ze werden gelukkig gauw gevonden want Marks
werd bijna histerisch. De chauffeur schakelde in, maar kwam bijna niet
vooruit, enkelen moesten toen duwen en toen kwam er vaart in. Het ging nu
dwars door de stad en voorstad (enkele keren stopte de auto om weer op
adem te komen). Wat een materiaal, die willen de "Krieg" winnen!
Na veel strubbelingen en gezoek, kwamen ze eindelijk in St. Bartelemy
aan. Ze stopten bij een groot gebouw. Het bleek het buitenverblijf van de
Frontfuhrer te zijn. De man was de grote baas van de hele
OT"einsatz" in dat gedeelte van bezet Frankrijk. Vlak erbij was
een materiaal loods, daar werd er voor ieder een etenspannetje en bestek
(ja,heus) uitgereikt. Ook dekens werden er opgeladen en wel voor ieder 2
spliksplinternieuwe exemplaren. Ook voor ieder een halve kuch en 3 bussen
marmelade voor de hele ploeg. Er was geen boter bij, dat zou later
verstrekt worden.
Op weg dus naar Pignerolles, zoals het toekomstig verblijf bleek te
heten. Onderweg moesten ze een paar keer uitstappen om het vehikel tegen
de matig hoge heuvels op te duwen. Eindelijk werd er gestopt voor een
somber gebouw. Ze moesten wachten en Marks ging eerst naar boven om terug
te keren met een Hollander. Het was een wat oudere man met een kaal
hoofd,die kamerwacht bleek te zijn van de Hollanders die daar al waren, en
nu aan het werk waren. Er was een uitgesleten oude trap, de koffers werden
moeizaam naar boven gezeuld. Ze kwamen toen in wat sombere vertrekken,
zonder een kleurtje verf op de wit gekalkte muren, alleen zwarte verf
onderaan, wat een lambrizering voor moest stellen. Wat een afgang!
Vergeleken met de hollandse stubes was dit niet leuk! De bedden waren van
ijzer, moesten uit een bergplaats gehaald worden en in elkaar gezet
worden. Er waren ook matrassen, wel lekker dik met stro. Ze werden over
drie kamers verdeeld, twee grote en een kleine kamer. Bij Joop op de kamer
kwam ook Peter met zijn grammofoon en Piet Borst..Er was ook een
Rotterdammer, genaamd Maggy, dat was de naam van zijn vrouw. Die woonde in
Amerika. Hij was namelijk zeeman geweest. Er was nog een Rotterdammer,
Joop Stein. Zijn vader was rechercheur van politie. Natuurlijk was ook
Piet v.d. Broek de voormalige voorman van de partij. Verder nog een paar
anderen, waar Joop de namen niet meer van weet.
Van de kamerwacht Jonker, hoorden ze dat het eten niet slecht was. Een
franse kok ging over de keuken beneden. Hij deed z’n best, maar soms was
zijn eigen voorkeur goed te merken en dat vonden de meesten niet zo
smakelijk. De beloofde OT verzorging hadden de aanwezigen wel genoten.
Maar dat was door sommigen verknoeid. Ze kregen nu het zelfde eten etc.
als de aanwezige Fransen, die beneden huisden. Maar dat betekende ook een
tabakskaart! Nog nooit gehad! Dikwijls werden er witte bonen gegeten, soms
gaar gemaakt met soda, (dat werd door de Fransen beweerd). Vlees werd
iedere dag verstrekt met lekkere vette jus.
Om half een kwamen de anderen van het werk. Er waren daar diverse
bekende Hollanders bij, o.a. de zo goed Frans sprekende man uit het cafe
in Montoir, de geliefde van Guillaume zijn moeder. Madame Hinault van het
cafe aldaar. Ze gingen allen, ook de nieuwkomers, naar beneden, daar was
een soort eetzaal. Daar werd het werkelijk goede eten opgeschept, met een
goed stuk vlees. Daarna kregen ze allen een halve liter rode wijn, wel
droog, maar daar gingen ze aan wennen.
De oorspronkelijke bewoners gingen weer aan het werk. Ze werden met een
auto gehaald en gebracht. Dat was dus Joop en zijn maats hun voorland. Ook
het feit dat er distributiekaarten werden verstrekt. Ook tabaksbonnen. Met
de levensmiddelen kaarten, moesten ze zelf in het dorp ook brood boter en
marmelade kopen. Het broodrantsoen was ongeveer 3000 gr. per week.Frans
brood dus en geen duitse kuch. De aardappel-, fruit- en vleesbonnen,
moesten wel afgegeven worden aan de Franse Lagerkommandant, iedere week.
Op de tabakskaarten konden iedere week twee pakjes Gaulloise of tabak
gekocht worden bij de sigarenboer, waar ze zich eerst moest laten
inschrijven. Een en ander duurde wel twee dagen. Zodat ze even moesten
leven van de kuch, onderweg verstrekt. Ze vonden het fantastisch, die
tabaks- en andere regeling. Maar ze hadden liever een stamkaart ontvangen,
zoals de jongens in Lorient. Maar dat was zo door de lagerleiding
geregeld, want er was nog al eens verloop van onderduikende werkmensen.
(Het bezit van een stamkaart is blijvend, ongeacht waar je bent, heb je
overal recht op het kopen van voedsel in Frankrijk. Die begeerde stamkaart
kreeg men wel in o.a.Lorient.)
‘s Avonds toen de anderen weer terug kwamen van hun werk, kregen ze
weer warm eten, nu zonder wijn. Ditmaal werd er niet in de eetzaal
gegeten, maar ging de kamerwacht Jonker, met 2 man uit elke kamer, met de
benodigde lege schalen naar beneden en werd het eten op de kamers boven
verdeeld en gegeten.
Het was een zeer oud gebouw, zonder verlichting en verwarming, iedere
kamer kreeg een olielamp. Wel was er een open haard, maar daarvoor moesten
ze zelf hout zoeken. Het eten was stukken beter dan ze tot nog toe gewend
waren. Maar dat sombere gebouw, met die wit gekalkte muren, dat was niet
bijster naar hun zin. Om zich te wassen was er ook geen stromend water
aanwezig, wel een pomp op het voorplein. Gelukkig konden ze iedere
zaterdag gaan douchen, in het OT lager dat wat verder achter het dorp lag.
De bedden, hoewel van krakend ijzer, waren heerlijk om op te slapen,
lekkere veren, wat comfortabel vergeleken de houten kribben in de
hollandse lagers! Zo zie je maar, hier win je wat en daar laat je wat. Ook
de tijd van beginnen was een gunstige, want de volgende morgen moesten ze
zorgen om op 8 uur op het werk te zijn.
De Fransen van de andere firma moesten om 7 uur beginnen, dus was er al
vroeg een auto beschikbaar. Dat vonden ze wel wat vroeg, die landgenoten
van Joop, dus werd er gelopen, de anderen dienden als gids voor de
nieuwkomers. Ze gingen over een achterafweggetje, door weilanden en
struikgewas, de spoorrails over. Weer kwamen ze aan een weggetje tot aan
een houten hek, waarop stond: Verboden Toegang Levensgevaar! Over dat hek
werd geklommen en dan ging het verder door een mooi bos (vol met takken
voor de schouw) en tenslotte kwamen ze op het werk. Het was een mooi
kasteelachtig gebouw, bijna geheel uit zandsteen opgetrokken. Rondom dat
"Chateau" was een ware bouwerij aan de gang, veel houten
barakken waren in aanbouw, die, zoals Joop later hoorde, bestemd waren
voor marineofficieren en manschappen behorende tot het hoofdkwartier van
Admiraal Raeder. Of dat waar was werd niet verteld aan de aanwezigen!
In het "Chateau " was nu hun firma Baierle gelegerd, compleet
met magazijn voor verf en gereedschappen. Joop leerde 4 polieren
(voorarbeiders) kennen, n.l. de al bekende Otto Marks en Seppel
Wrawerinitz, een stevige Elzasser, die dus vloeiend Frans sprak. Ook Paul
Zöllner, een gebochelde Berlijner, daardoor nooit in uniform. Dat was een
constante zuiplap. Later, weer aan de kust, moest Joop dikwijls met de man
optrekken. En dan als laatste, Bernard Pikscha, een corridoor Pool, nu
duits onderdaan, hij diende vrijwillig bij de OT en was schilder van
beroep.
Schreuder en Kruger waren er, ze waren vroeger in burgerkleding en nu
in nieuw uniform.
Joop moest met Jan Bloem (ook schilder) de ramen van de barakken in de
grondverf zetten, later moest er veel geplamuurd worden, met lakplamuur
uiteraard, die zo van je mes afdroop. Kwart voor twaalf werd het werk
gestopt, een lange verhuiswagen stond klaar om de mensen naar de lagers te
brengen. Daar gingen de Hollanders ook dikwijls mee. Maar velen gaven er
de voorkeur aan, om stiekem wat eerder te vertrekken en via het
achterafweggetje naar het lager te gaan en gelijk werden er ook wat takken
meegenomen. Door deze mogelijkheid waren ze eerder in het lager.
Nadat de nieuwelingen de distributiebescheiden hadden ontvangen, werd
er nog dikwijls het dorp in gegaan om brood te halen De suiker, boter en
marmelade etc. werd tussentijds door de kamerwacht, voor hen in het dorp
gehaald. En wel bij de winkels waar hij zijn maats had laten inschrijven.
Een vreemde situatie eigenlijk! Ook de tabakskaarten gaven ze aan hem,
iedere zaterdag, om sigaretten of tabak te halen. Makkelijke regeling zo!
De kaas waar ze ook bonnen voor hadden, was helaas nooit te koop, steeds
"fini". Zwart was het wel te koop en echt niet veel duurder,
rare wereld! De zondag was altijd vrij en dan ging de hele meute naar
Angers, lopend uiteraard. Dat was een klein uurtje gaans,ook weer via
binnendoor weggetjes.
De stad had mooie winkelstraten en een mooi park, weer "Jardin des
Plantes" genaamd. Het was heel mooi en werd dikwijls bezocht. Ze
hoorden van de oude ploeg, dat er iedere zondag markt was, het was een
paar straten van het centrum af. Hier waren veel dingen te koop. Joop
kocht een dubbele mondharmonica voor 50 francs. Ook snoeperij was er volop
te koop, bijv. kaakjes, toffees, bruidsuikers, nougat. Ook bonbons, maar
die gingen per stuk. Het was een luilekkerland vergeleken bij Holland!
St. Barthelemy bij Angers
Na zo de stad eens bekeken te hebben, gingen ze weer terug naar het
naargeestige gebouw. Het avondeten was al voorbij, maar de achterblijvers
hadden wat bewaard, het middageten mochten ze onderling verdelen. Die
avond draaide er een film in het dorp. Het was een kleine bioscoop, nog
minder comfortabel dan in Montoir het Patronaat. Nu waren er houten lange
banken zonder leuningen. Na de film moest er in het donker naar
"huis" gegaan worden, onderwijl elkaar spookgeschiedenissen
vertellend. Joop deed een duit in het zakje met zijn verhaal, van het
spook van de Parallelweg. Peter de Zwart was zo bijgelovig, dat toen ze de
begraafplaats passeerden, hij perse niet aan de buitenkant wilde lopen.
Want een van hen (zo vertelde hij) had al eens in het donker spookachtige
gestalten in witte lakens boven de begraafplaats gezien en Peter geloofde
dat wel.
Ze hadden een heel vrij leven. Het gebeurde zelfs dat Jan Bloem en
Joop, in overleg met de anderen, naar St. Nazaire gingen om brieven of
eventuele pakjes op te halen. Die waren natuurljik naar het oude adres
gestuurd. De chefs wisten hier niets van. Toestemming zou toch niet
gegeven worden. Maar de controle was zo laks, dat ze het niet eens gemerkt
hebben. Een kaartje naar Nantes werd er gekocht, ze konden nu geen risico
nemen, want de mogelijkheid was er, dat bij zwart reizen, de Duitsers
ingelicht konden worden en dat ze mogelijk "ingespert" werden!
Geen risico nemen dus. Evenals de 17e nov. toen ze erheen
gingen was er geen controle. Ze hadden wel een kaartje tot Nantes gekocht,
daar werd door hen niet uitgestapt. Maar tijdens de reis via Savenay naar
Montoir hadden ze pech, wel controle. Ze moesten ieder 21 francs boete
betalen!
Even na de middag kwamen ze in Montoir aan en vandaar gingen ze zoals
vanouds lopend naar Herbert Norkusz. Geen brieven waren er voor Joop, wel
voor anderen, w.o. Jan Bloem en zijn broer Henk die ook in Angers huisde.
Het was een gezellig weerzien en even kwam er bij Joop spijt op, dat hij
die gezelligheid nu miste. Maar, moest hij bij zich zelf toegeven, dat ze
het in Angers wel beter hadden, een luizenleven zelfs!
Die nacht van zaterdag op zondag, bracht Joop door op zijn eigen bed
(nou ja, eigen ?). De volgende dag, zondag dus, ging Joop naar Montoir,
naar het cafe van Guillaume zijn moeder. Ze hadden een pakje van Kees bij
zich, ze waren er erg blij mee en moesten Kees de hartelijke groeten doen.
Ze konden nog net de trein halen naar Nantes. Daar aangekomen bleek het
nogal een chaos te zijn, er was geen verbinding verder die dag mogelijk.
Ze moesten nu de avond en nacht doorbrengen in Nantes. Brutaal, met
ausweis, zochten ze weer de Rode Kruisstelle op. Na een paar schaaltjes
soep te hebben gegeten, gingen ze in het wachtlokaal noodgedwongen, met
het hoofd op tafel, wat pitten.
‘s Morgens vroeg stapten ze op de trein Paris Express. Ze hadden voor
de zekerheid een kaartje gekocht en dat was maar goed ook, want er kwam nu
controle. De kaartjes hadden 80 francs gekost. In Angers aangekomen gingen
ze weer binnendoor naar hun onderkomen. Ze waren door de chefs niet
gemist, maar voorman Piet kon geen uren op de kaart door schrijven (dat
hadden ze ook niet verdiend).
In Angers werd er door de meesten weinig gewerkt o.a. door Joop. Ze
kregen de smaak te pakken van het bezoeken van de stad, ze werden steeds
brutaler. Dat moest natuurlijk eens spaak lopen. Ze moesten er nu op
rekenen, dat het zakgeld per gewerkte dag uitbetaald zou worden (60 francs
per gewerkte dag). Toen moesten ze noodgedwongen wel in het gareel lopen.
Desondanks hebben ze heerlijke dagen doorgebracht in Angers. Er was een
keer echt kermis in de binnenstad, compleet met botsautootjes. Daar werd
door hen druk gebruik van gemaakt. Ook was er een tent met een mummie en
een tent met een levende vrouw zonder hoofd. Dat was bedonderij, dat
begreep Joop wel. Ook een leeuwen en tijgerkooi, compleet met diverse
stunts, werden door hen bezocht. Ze waren doodmoe toen ze in het
pikkedonker weer het lager gingen opzoeken. Ze kwamen er dan ook op hun
"tandvlees" aan. Dat alles gebeurde op een zaterdag.
- ZIEKTE VAN PIET (DE VOORMAN)
De volgende dag, zondag, ging een nog grotere groep, w.o. Piet v.d.
Broek, naar Angers. Deze dag eindigde met een domper. Ze waren met zijn
vijven, Piet dus, Joop Stein, Piet Borst, Gerrit Visser en Joop zelf. Ze
gingen de stad weer eens in, om het wat verder te bekijken. Ook een
kathedraal werd er door hen bezocht. ‘s Middags in een restaurant wat
eten, ook dat lukte dankzij de distibutiebonnen. Het was een heerlijke
maaltijd, met gebakken aardappeltjes en spek. Of dat machtige eten,
compleet met Anjouwijn, een ongunstige invloed had op Piet v.d. Broek, dat
wisten ze niet zeker. Maar na het restaurant bezoek, werd hij vreselijk
beroerd, hij kon geen stap meer doen! Ze sleepten hem een cafe in, om hem
koffie te laten drinken, maar dat hielp ook niet. Piet Borst en Joop
gingen op pad, om een dokter te zoeken. De zieke Piet vroeg aan Joop, of
hij een apotheek wilde zoeken, om naar een bepaald medicijn te vragen. Die
vond hij al gauw, met zijn wat beter mondje Frans vroeg hij er naar. Het
was er wel, maar mocht zonder doktersadvies niet verkocht worden, een
tegenvaller. Joop terug naar dat cafe en toen bleek dat Piet de patient,
met de anderen verdwenen waren. De vrouw achter het buffet, deelde hem
mee, dat de zieke "camerade" was afgehaald door een taxi en dat
de anderen ook waren meegegaan. Daar stond Joop nu met zijn ziel onder de
arm. Na wat op de kermis en de markt rondgekeken te hebben, besloot hij in
zijn eentje richting St. Bartelemy te gaan.
Het was al donker toen hij er aankwam. Niets was er bekend over hen. Ze
waren er nog niet. Wat later kwam Piet Borst terug. En van hem hoorde hij
wat er was voorgevallen terwijl Joop op zoek was gegaan naar een apotheek.
Joop Stein had van een duitse soldaat het adres gekregen van een
hospitaal. Ze hadden intussen een dokter gesproken en die adviseerde toen
voor opname. De dokter zorgde voor een taxi en de zieke Piet werd
afgeleverd aan het hospitaal, waar ook een duitse afdeling was. Hij werd
direct onderzocht en opgenomen. De 2 anderen kwamen heel laat terug, zodat
deze zondag wel triest eindigde!
Een week later, de volgende zaterdag, gingen ze Piet bezoeken in het
ziekenhuis. Hij lag op een zaal met veel Duitsers en op zijn bed stond:
OT-man P.van der Broek. De verzorging was goed, veel boter, melk en pap en
zelfs sigaretten! Het bleek bij hem een darmaandoening te zijn en moest
enige tijd rust nemen. ‘s Middags kwamen er een paar nieuwe krachten:
Bernard Bisschop, een Amsterdammer, vloeiend Frans sprekend en met een
Italiaanse vrouw getrouwd. Deze B.B. bakte het wel heel erg bruin. ‘s
Zaterdags werkte hij nooit, zat dan 3 dagen bij een wijfje, zeg maar een
hoertje. Hij nam hen eens mee naar zo’n zaakje. Dat was voor Joop de
eerste (en laatste) keer dat hij in zo’n geval terecht kwam. Ook voor de
anderen was dat niet de bedoeling. Ze dachten dat het (volgens B. B.) een
gezellig cafe was. Het was dus niet te pruimen en ze verlieten de zaak.
Maar eerst zag Peter de Zwart kans, om enkele grammofoonplaten, die hij
die dag gekocht had, te ruilen met de hoerenmadame. Zo kwam hij in bezit
van de platen zoals ‘Je suis seul ce soir’, van Rina Ketty en ook nog
een paar andere exemplaren. Maar de kruik gaat net zo lang te water tot
hij breekt!
- VOOR STRAF TERUG NAAR ST. NAZAIRE
De volgende dag op het werk, verraste Otto Marks hen. dat enkelen,
wegens het niet trouw verschijnen op de "bau einsatz" zouden
worden teruggestuurd naar St. Nazaire en wel naar de scheepswerf. Paniek
alom. Ja Joop, eigen schuld, dikke bult! De lijst met namen werd
afgeroepen en bovenaan stond de hoerenloper B. Bisschop, verder Joop
Stein, Piet Borst, Jan en Henk Bloem en natuurlijk: Joop.
Bisschop. kreeg als oudste het marsbevel voor alle vijf en ‘s avonds was
het inpakken geblazen. Joop had van een Fransman een heel klein konijntje
gekocht. Niemand wilde het overnemen, al had Joop er een leuk hokje voor
gemaakt. Het was de bedoeling dat het vetgemest zou worden en ging ook
maar mee. Van dat konijntje had Maggy een houtskool tekening gemaakt op de
gewitte muur, hij was nogal artistiek aangelegd en hij had ook diverse
taferelen uit Holland aangebracht. Later spraken ze een paar Friezen, die
ook daar terecht gekomen waren. Die vertelden dat door die afbeeldingen op
de muur, konden zien dat er Hollanders gewoond hadden. Wat is de wereld
toch klein!
Maar goed, nu weer even bij de tijd. De volgende morgen zou er een auto
komen om hen af te halen en naar het station van Angers te brengen. Ze
namen afscheid van hun vrienden, voor zij naar hun werk gingen. Peter
(langzamerhand Joop zijn vriend geworden) bleef achter. Hij had zich,in
tegenstelling van Joop, keurig gedragen Er waren toen met Bisschop nog een
paar andere landgenoten bijgekomen.Ook ene Eef v.d.Hoek uit Delft, een
knappe jongen, wel wat vlotte figuur.
Even vooruitlopend op het verhaal: deze Eef en Joop en drie anderen
waren later na de invasie, de laatste 5 die over waren van de
oorspronkelijke bijna 100 hollandse werknemers bij de firma Bayerle
Maar we gaan weer verder. Pas om half twaalf verscheen er een luxe
auto, met een hoge piet en ook een vrachtauto voor hen. Ze verlieten de
kazerne, waar ze toch bijna een maand waren gehuisvest en lief en leed
hadden gedeeld. De koffers werden op de auto geladen en de vijf namen er
ook op plaats. Daar het al laat geworden was, voor ze afgehaald werden,
zagen ze toch eerst kans, met behulp van de kok lekker veel te eten,
compleet met een groot stuk vlees. De expresstrein zou om half een in
Angers aankomen, dus was het haasten om de trein te halen. Direct was er
weer een probleem met dat autootje.
De "baufuhrer" in zijn luxe wagen werd stik zenuwachtig. Want
de volgende trein, zou pas ‘s avonds laat aankomen! Met een rotvaart
kwamen ze het stationsplein opstuiven.Tot aller geruststelling was de
trein nog niet weg, ze pakten snel de koffers, stoven de ingang in, zich
niets aantrekkend van de protesten van de "Bahnhofswache". De
chef maakte het met die wacht wel in orde. Dus voor hen geen oponthoud.
Toen ze zich net hadden geinstalleerd begon de trein al te rijden.
Ze passeerden Nantes. Daar vroeg Bisschop aan de machinist van de
trein, of hij wilde stoppen aan het houten perronnetje bij het hollandse
lager. En dat gebeurde ook. Alleen was het een korte stop. Joop de
pechvogel had weer eens wat. De doos met het konijntje stond al op het
perron en de houten koffer. Maar de zak met werkkleding en schoenen waren
niet zo gauw te vinden. Ze waren misschien al onderweg gestolen, waar Joop
bij was! Beter opletten Joop! Hij was erg teleurgesteld. Nu had hij in de
koffer nog een stel werkschoenen, hoog model in goede staat, maar zijn
vrijetijdsschoenen was hij kwijt.
In het oude vertrouwde lager weer aangekomen, zocht Joop direct zijn
eigen stube vijf en trof daar een leegstaand bed aan met bijbehorende
kast. Toen de mensen van stube vijf om 7.30 van hun werk terug kwamen,
volgde er een prettig weerzien. Steef de Oude, zijn oude maat (bijna
vriend), ging zowaar een robbertje vechten met Joop, die blij was weer
terug te zijn in het kamp.

Joop Geels
Ze hoorden later, dat sinds het vertrek naar Angers, er geen
bombardementen waren geweest, dus was Joop wat gerustgesteld.
De opdracht van de leiding was, dat ze (als straf !) op de werf moesten
gaan werken. Het was voor hen een onaangenaam vooruitzicht. Maar ja,
berouw komt na de zonde! Het konijntje kreeg eerst een stevig plaatsje in
de kamer en kwam niets te kort.

Steef de Oude
De volgende dag moesten ze zich melden op het bureau in Pornichet. Daar
deelde Herr Kruger hen mede dat ze inderdaad allen op de scheepswerf
moesten gaan werken. Niet aan schepen (gelukkig) maar aan herstelde
barakken. Het vervoer moesten ze zelf maar regelen naar St. Nazaire! Ze
moesten dus met de vroege werkmanstrein gaan. Ze moesten zich melden bij
een franse voorman, verder op de werf. Ze gingen op zoek naar die
marinewerf. Joop was er nog nooit geweest. Nog heel veel ravage was er te
zien en na lang zoeken en zwerven, kwamen ze eindelijk op het werk, wat
door Kruger aan hen was "beloofd". Eerst moest er diverse malen
het "ausweis" worden getoond. De keet van de firma bleek leeg te
zijn,op een franse keetbaas na. De andere werkmensen, meest Fransen,
bevonden zich op een object, waar een speciale vergunning voor nodig was.
Om een of andere reden kon er niet gewerkt worden door hen en dus gingen
ze weer op huis aan.
‘s Avonds hoorde Joop van een Jordaner, ene Sjors van Laar, die ook
gelijk met Joop teruggezonden was uit Angers, dat ze in het U Dok (dat nu
geheel klaar was) aan het schilderen waren gezet en dat leek Joop beter
dan die troosteloze marinewerf. Want een dok met vijf meter gewapend beton
boven je hoofd is altijd beter dan die onveilige marinewerf. De volgende
dag, ging Joop met Sjors naar dat dok. Er bleken daar twee voormannen te
zijn. Amsterdammers, die met een transport van 25 man, twee weken eerder
waren aangekomen. Ook dat werk in het U. Dok beviel Joop maar matig. Het
was daar een vreselijke herrie, veroorzaakt door electrisch lassen,
hamerslagen en dergelijke lawaai. Je kon haast niet met elkaar praten en
het was bovendien erg vuil werk. De golfplaten, waarop het beton was
gestort (de plafonds!) moesten ontroest, gemenied en 2 x met creme lakverf
geschilderd worden. Dit was de eerste keer dat Joop en vele anderen met
dit soort werk te maken hadden. Later zouden er nog vele bunkers volgen,
maar wel in (meestal) gunstiger omstandigheden. Joop kon er haast niet
tegen. Hij werd er misselijk van. Dat kwam door die synthetische lakverf
in een ongeventileerde ruimte. Hij ging toen aan de Rode Kruispost bij de
daar aanwezige hollandse sanitater (verbandmeester) wat pilletjes halen.
-
TOCH BETER WERK VOOR JOOP
De volgende dag weer met tegenzin naar dat werk en dus op weg naar het
dok. Daar zag hij Piet Borst met een koffer zeulen. Waar ga je naar toe? O
naar Le Croisic. Daar had Joop nog nooit van gehoord. Wat gaan jullie daar
doen? Het bleek dat ze met een groepje van vijf man,elders te werk werden
gesteld. Een Amsterdammer ene Joost van Hengelo, zou daar de leiding zou
krijgen. Ze moesten diverse verspreid staande bunkers afwerken en gingen
wonen in een Frans lager daar in de buurt. Joop kreeg belangstelling en
ging naar V. Hengelo toe. Nou, die had geen bezwaar, te meer daar er een
van de ploeg afgevallen was. Die man zag het bij nader inzicht niet
zitten, het was zo afgelegen vond hij!
Er was dus een plaats vrij en omdat Joop vakmanschilder was, kon die
plaats door hem vervuld worden! Daar bofte hij dus mee. Maar eerst moest
er toestemming gevraagd worden aan de toezichthoudende polier. En dat was
"Nowodka". Deze was aanwezig in het magazijn van de firma,
gelukkig had hij geen bezwaar. Maar nu was er een probleem, de auto die de
ploeg naar Le Croisic zou brengen, stond al klaar, maar zijn koffer stond
natuurlijk nog in het hollandse lager. Ook daar werd een oplossing voor
gevonden. Joop ging nu met de groep mee. Het waren allen Amsterdammers,
bleek later.
De firma-auto bracht hen naar Le Croisic. Joop moest zich met de
anderen installeren in het franse lager, een nachtje blijven slapen en de
volgende dag pas om 4 uur met de boemeltrein LeCroisic –Nantes mee gaan
naar Montoir en daar in het kamp de koffer pakken. Die nacht daar weer
blijven slapen en dan ‘s morgens vroeg met de werkmanstrein naar St.
Nazaire. Daardan weer de boemeltrein nemen naar LeCroisic.
Maar dat is alles later gebeurd. Nu even terug naar de reis, op weg
naar het toekomstig onderkomen. De firma-auto, die diverse groepen naar de
voor hen bestemde werkobjecten ging brengen, bleek stampvol. Heel veel
Fransen gingen er mee. Het was knap koud die ochtend. Joop had zijn jas
tot aan zijn ogen dichtgeknoopt en was wat slaperig. Hij had dus niets van
die dorpjes onderweg gezien. Wel zag hij, toen er even gestopt werd, hoge
muren rond een stadje liggen. Guerande bleek het (later) te heten. Om 11
uur ongeveer kwamen ze aan op de plaats van bestemming: het
vissersplaatsje Le Croisic. Daar was een dubbele bunker, die als eerste
geschilderd moest worden. Het was vlak bij het haventje. Ze moesten zolang
maar de koffers in de bunker zetten en met behulp van Ludwig, een klein
gerimpeld en gebogen oud OT’ertje, afkomstig uit Berlijn, werd het
materaal afgeladen en opgeslagen in een verlaten, (of gevorderde) garage,
aan de overkant van de weg. Intussen kreeg VanHengelo instrukties van de
ook aanwezige Nowodka. Eerst liep Ludwig, die de vaste firmachauffeur was,
in burger. Later kreeg hij een OT uniform. (De kleermaker zal wel
problemen met hem gehad hebben). Het was geen kwaaie, je kon wel eens met
hem lachen. Maar als fanatieke nazi, kon hij wel eens behoorlijk uit z’n
slof schieten, als politiek in het gesprek kwam. Maar goed dat terzijde.
Nadat de heren waren verdwenen met hun vrachtauto en luxe wagentje,
ging de groep alvast de omgeving verkennen. Tegenover de bunker, die ze
het eerste moesten aanpakken, was iets verder een infanterie kazerne
gelegen. Daar konden ze iedere morgen de sleutel van de garage krijgen en
die ‘s avonds weer terug brengen. Ook konden ze daar gebruik maken van
het toilet. Het middageten moest gehaald worden in het franse lager. Nou
lager, het leek er niet op. Maar goed, het een en ander was hun al
uitgelegd door de leiding: Aan het haventje kwam, bij hoog water, een
veerbootje, die naar de overkant voer en waarmee de werkmensen, meest
Fransen, maar ook Duitsers, bij een groot gebouw aankwamen. Tijdens de
middag werd er daar gegeten door de werkmensen en daarna moesten ze dan
met hetzelfde bootje weer terug. Dat lukte maar net, door dat grote
waterverval (wel vijf meter). Bij eb was het een grote zandvlakte tussen
het stadje en het schiereiland, waar het franse lager lag. Ook de franse
vissersvloot moest met dit getij in en uitvaren. Het gebouw waar ze nu met
hun koffers aankwamen, bleek een voormalig sanatorium te zijn. En dat
heette Pen Bron.
Aan de overzijde van LeCroisic ligt een groot schiereiland dat
(vroeger) kunstmatig werd aangelegd om de zoutpannen tegen het indringen
van zand te beschermen. Op de punt ervan ligt Pen Bron dat met een
veerbootje is te bereiken. Het is een belanrijk zeehospitaal.
In Joop zijn tijd was dat een voormalig sanatorium.
Piet en Joost gingen op informatie uit en vertelden de andere drie, dat
er iedere middag warm eten werd verstrekt, van uitstekende kwaliteit. Ook
s`avonds kwam er weer een warme maaltijd. Het was natuurlijk niet
mogelijk, om iedere keer tussen de middag twee uur schafttijd te nemen.
Dat was namelijk het verschil tussen eb en vloed. Ze moesten zien een
etenskannetje op de kop te tikken. Het liefste twee, want er werd ook soep
verstrekt. Dan kon een het eten gaan halen en met hetzelfde bootje terug
gaan. De eerste drie dagen was het daarop wachten, maar eindelijk kwam de
firma-auto met de aangevraagde twee kannetjes aan. Nu kon ieder op zijn
beurt tussen de middag naar de keuken en werd er het ene kannetje
behoorlijk met kostelijk eten volgeschept. In het andere ging de soep er
tot de rand in.
De werkdag einigde om 6 uur, maar het bootje vertrok pas om 7 uur,
zodat ze een uur de tijd hadden om het stadje te bezichtigen. Meestal
gingen ze dan in een cafeetje een sterk drankje drinken. Joop zijn
voorkeur was kummel, nou niet bepaald een Frans drankje (er was geen
cognac te koop).
Bij hun aankomst in het sanatorium, moesten ze eerst naar de (duitse)
lagerchef. Die had al voor hun etenskaarten gezorgd en ook voor een kleine
kamer tussen twee grote franse slaapzalen. Daar waren vijf bedden, geen
tafel, wel vijf krukken, maar geen ruimte om bijv. te schrijven, wel
lekker apart van de Fransen. Als ze wilden konden ze de deuren sluiten, de
achterwanddeuren waren geblindeerd en op slot. Ze lieten de deuren meest
open, ook vanwege het licht, want dat ontbrak op de kamer. Er was slechts
een klein venstertje van 50 bij 40 cm, dat was alle daglicht! De bedden
werden onderling verdeeld en een beetje praktisch gerangschikt.
Maar nu gaat Joop de aanwezige maats van hem voorstellen: de al bekende
Joost van Hengelo, voorman, 39 jaar, geen schilder. Dirk van Eik, 22 jaar,
schilder van beroep. Piet Borst, bij Joop al van Angers bekend, 23 jaar
oud en geen schilder. dan als laatste: Henk Brink, 21 jaar oud, wel
schilder. Dat bed van Henk kwam naast dat van Joop te staan, met een
tussenruimte van een halve meter, waar net een krukje tussen paste. Het
waren dezelfde bedden als in Angers, met van die springveren en geen
stukje hout er aan, dus weinig kans op ongedierte. Om 8 uur gingen ze eten
en na zich heerlijk te hebben gewassen in het prima uitziende waslokaal,
daar waren kranen voor warm en koud water. Ook de wc bevatte echte potten,
want tot nu toe was de ervaring, o.a. in het hollandse lager, een houten
plank met gaten. In restaurants waren het dikwijls twee plaatsen voor de
voeten en een gat met een klep! Het leek alles er veelbelovend uit te zien
daar in "Pen Bron"
Ze gingen dus eten. Nou dat viel niet tegen! Hutspot met kaantjes, daarna
soep. Ook werd gelijk het brood en boter aangereikt voor de volgende dag.
En dat was ook weer (het wordt vervelend!) beter en groter was dan in het
hollandse kamp. Hoe kwam dat toch?
De eerste maal gingen ze tussen de middag, voordat de kannetjes waren
gearriveerd en dus ruim 2 uur schafttijd hadden genomen, in het gebouw
eten. Zij werden, aan lange tafels met krukken er langs, door
lagerpersoneel keurig bediend. Dat ritueel was er natuurlijk ook ’s
avonds. Het waren altijd ruime porties met veel vlees.
Daarna konden ze in de kantine een glas wijn drinken. Er waren daar ook
weer bon-loze koekjes te koop, LuLu biscuit, ook was daar ruimte om
brieven te schrijven. Er volgde die nacht een droomloze slaap, op die
verende bedden was het goed rusten.
-
JOOP DE BUNKERSCHILDER
De volgende morgen hoefden ze niet zo vroeg uit de veren. Ze mochten in
een wat kleiner eetzaaltje gaan zitten, lekker apart, om daar het brood,
de koffie en de marmelade op te gaan smikkelen. Pas om 8 uur vetrok het
veerbootje, steeds om dezelfde tijd. En meestal vol met dorpelingen aan
boord. Ze gingen nu werkelijk serieus aan de gang. Ze moesten net als in
het U-dok golfplaten ontroesten en drie maal behandelen. Alleen hier was
stilte en een leuke natuur. De wanden moesten gewit worden en plintjes
getrokken. De opklapbare bedden werden ook twee maal behandeld,
geweerstandaards eveneens.
We zullen in het vervolg maar niet over een lager, maar over een
sanatorium hebben, want het bleek nog gedeeltelijk als zodanig te
fungeren. Als ze in de tuin liepen, kwamen ze dikwijls nonnen tegen
compleet met de in Frankrijk toen grote huifkappen op. "Bonjour Bon
Soeur", groette ze dan.
Het eten werd opgediend in de kleine eetzaal, waar ze door Francaises
werden bediend, wat een service! Nog nooit meegemaakt, tot nu toe in
Frankrijk. De franse firma’s zorgden kennelijk heel goed voor hun
werkmensen. Het eten was weer best, aardappelpuree, witte bonen en vier
(!) stukken vlees de man, druipend van het vet. Als ze wilden konden ze
ook nog soep krijgen, bunkersoep weliswaar, soms van witte bonen,
vermicelli of koolsoep. Om half drie gingen ze dan weer met het bootje
naar de overkant en gingen weer verder met hun werk, in de hoop dat
tijdens de etenstijd van ruim twee uur, niet het firma-autootje langs was
gekomen. Dat bezoek van de firma was wel de volgende morgen en ze hadden
eindelijk de begeerde kannetjes bij zich.
Nu moet eerst de koffer van Joop gehaald worden, van uit het hollandse
lager.
Met de boemeltrein ging hij naar Montoir. En toen, als vanouds, lopend
naar het lager. Hij bracht zijn koffer in orde en beloofde aan de jongens,
dikwijls op bezoek te komen, bijv. ‘s zondags. Met de werkmanstrein
vanaf het houten perronnetje (dat was vanwege de zware koffer!) het korte
stukje naar het station Montoir, om daar de boemeltrein naar Le Croisic te
nemen. De trein was propvol. Het was zo’n echte ouderwetse trein, met
aparte coupe’s. De franse inzittenden hielden angstvallig de deuren
vast, zodat Joop wanhopig met zijn zware koffer zeulend, de ene na de
andere coupe probeerde. Hij kon wel huilen van ergernis. Dat overkomt je
nou in een bevriend land! Maar zie, met behulp van een vriendelijke
francaise, kon toch de koffer tussen franse benen geschoven worden! Zelf,
tot nog toe staande, was het voor hem een opluchting dat de meeste vrouwen
er bij Guerande uit gingen. Deze plaats, bekend door haar oude nog in tact
zijnde stadsmuren, lag ook op die route. Want dit treintje deed heel veel
plaatsen aan, vandaar al die reizende burgers.
Het is wel interessant de plaatsen te vermelden, ook in verband met latere
gebeurtenissen. Joop was dus in Montoir ingestapt, vervolgens ging het
naar La Croix de Mean (weet u nog? van die diepe bomkraters).
De volgende halteplaats was St. Nazaire, dan St. Andre, Pornichet, La
Baule les Pins (eens Frankrijks grootste badplaats), Escoublac, Pouliguen,
Guerande en Batz sur Mer. Eindelijk, als laatste halteplaats, Le Croisic.
Een behoorlijk lange rit!
Joop gaf zijn koffer af op het perronnetje, aan de plaatselijke chef,
met de boodschap, dat hij hem de volgende dag weer op zou halen.
Bewaarloon, een habbekrats. Daarna weer naar de bunker, wat een lange
wandeling was. Want hier was zoals dikwijls in Frankrijk het geval, ook
dit station was ver van het centrum! Piet Borst toonde zich bereid de
volgende namiddag met hem mee te gaan, om samen de zware koffer te zeulen.
Achter elkaar lopend, met de koffer tussen hen in, zo nu en dan rustend,
gingen ze op weg naar het veerbootje, om dan na aankomst in het sanatorium
heerlijk te gaan zitten eten.
(Verderop, in de brief aan zijn moeder doet Joop er wat uitgebreider
verslag van)
Buiten de firma-auto, met Marks en Nowodka, was er ook wel eens
controle van een oude vriendelijke Baufuhrer. Hij regelde later wel eens
wat voor hen. Echard heette hij. Soms was er ook wel eens bezoek van hoge
"Wehmachts" militairen. Het waren uiteraard de voor hen bestemde
onderkomens en verdedigings werken!
Soms schoof het wel eens een paar sigaretten af bij die lui. Deze eerste
bunker vlakbij de haven was in vier dagen klaar, de volgende bunker, iets
verder, een kamerbunker, in drie dagen. Verderop waren het meest grotere
objecten, o.a. een munitiebunker met vier zalen en acht kamers, daar werd
wel weken over gedaan. Maar zo ver waren ze nog niet. Ze moesten dilkwijls
zelf electrisch licht aanleggen. Daarom werd er dik draad bezorgd en ook
looplampen, alles met verder toebehoren. Het aansluiten kon meestal aan
een in de buurt staand huis, of als het niet anders kan, aan een altijd
langs de weg lopende hoofdleiding. Er moest dan in die paal geklommen
worden, niks voor Joop!
Met toestemming van Nowodka, (na het brengen van de etenskannetjes),
gingen ze om de beurt, via het veerbootje naar de keuken, om de kannetjes
te laten vullen. Dat ging erg vlot. Met hetzelfde scheepje gingen ze,
vanaf het lager weer terug naar Le Croisic. De veerman had 15 minuten de
tijd om te wachten en terug te gaan, in verband met het tij. Zodoende
hadden ze steeds lekker warm eten. In het ene keteltje ging het eten en
vlees, in het andere de soep, De te schilderen bunkers waren steeds verder
gelegen, zodat Joop voorstelde het eten steeds door hem te laten halen. De
anderen hadden niet zulke beste schoenen, met houten zolen! Joop had maar
één paar werkschoenen, wel een goede kwaliteit, hij gebruikte ze ook op
de zondagwandelingen. De anderen vonden het best. Daardoor had Joop elke
dag een wandeling,die ging wel steeds verder, want de te schilderen
bunkers lagen steeds verder van Le Croisic af.
Hoewel het tegen eind december liep, bleef de vorst uit, er waren wel
dikwijls zware regenbuien. Joop z’n etenswandelingen waren wel een
beetje te ver, hij was wel 2 uur kwijt, heen en terug en dan was het eten
niet meer zo warm. Ook voor de anderen, met hun slecht schoeisel, was het
een opgave in weer en wind de 1 uur durende wandeling ‘s morgens en ’s
middags naar en terug van het werk te lopen.
Op de eerste zaterdag, kwam Kruger met het zakgeld. Voor Joop en Piet
Borst was er ook het eerste loonstrookje, waarop de afrekening naar huis
vermeld stond. Het bleek dat Joop onderbetaald werd, want op het strookje
stond 80 pfennig per uur vermeld, terwijl hij voor 88 pfennig was
aangenomen. Die kregen de anderen ook, terwijl die niet allen schilder
waren. Het zakgeld was ook maar 200 francs terwijl op 480 francs was
gerekend. Kennelijk nog een late straf voor Angers! Protest bij Kruger
over die 8 pfennig hielp niet. Hij kwam met de dooddoener dat hij, toen
hij zo oud was als Joop, heel weinig verdiende. "Du bist nog zo
jung!" Kletskoek! Joop nam zich nu voor om in de toekomst wat meer
uren op zijn kaart te krijgen en ging voor het eerst ook op zondag werken.
Niet principieel Joop! Hij verontschuldigde zich bij zichzelf, dat hij
anders op zondag alleen op Pen Bron achterbleef en zich alleen moest
amuseren. De anderen werkten n.l.iedere zondag.
Overigens konden ze het allen goed vinden met de Fransen in het
sanatorium Pen Bron. ‘s Avonds gingen ze in de kantine aan lange tafels
zitten. 2 franse meisjes kwamen op bestelling met glaasjes rode wijn. Ze
konden zelfs sigaretten kopen, wel erg duur, 30 francs per pakje van 20
stuks. Ook kregen ze op vertoon van de etenskaart, een pakje sigaretten
van het merk "Aries" per week, die kostte slechts 12 francs. Al
de kamers, dus ook die van Joop zijn kornuiten, werden iedere dag
schoongemaakt. Dat gebeurde ook door de 2 franse meisjes: Helene en
Simone. Helene werd een beetje verliefd op Joop, wat hem wel streelde,
maar het bleef wel vriendschappelijk. Hij ging dikwijls helpen met
aardappelen schillen in het speciale aardappel- en kolenhok. Ook heeft
Joop, op gekocht tekenpapier, met conte potlood, een foto van Helene
uitvergroot, wel met gebruikmaking van hulplijnen. Dat leverde Joop een
paar klinkende zoenen op. Terwijl hij zo aan het tekenen was, ook voor
andere Fransen, kreeg hij van diversen aanwijzingen: hier moest nog wat
schaduw bij en daar klopten de ogen nog niet. Soms stonden er wel vijf man
om hem heen. Ook de lagerchef ene Herr.Schmidt, gaf soms ook wat
aanwijzigingen, aangezien hij zelf een goed tekenaar was.
Ze kwamen daar in het sanatorium goed aan de kost. Van de Fransen die
het brood rondbrachten, kregen ze wel eens een duitse kuch (bruin brood
van een kilo) en ze beloonden hem dan met een paar sigaretten. Ze konden
ook Frans brood kopen, voor 30 francs per brood. Joop kon helaas niet veel
doen met z’n 200 franc zakgeld deze keer. De anderen kochten ook vaak
bij een Fransman, Lucienne genaamd. Zijn broer was broodbakker en hij
vroeg 20 francs voor broodbonnen,die goed waren voor een kilo brood.
In de boulangerie in Le Croisic gingen ze dan vers brood kopen, van die
lekkere lange en dunne broden, baguettes genaamd. Ze waren wel 80 cm lang.
Ook appels waren in het stadje te koop. Het leek wel een luilekkerland!
(als je maar geld genoeg had).
De zondagarbeid duurde tot 2 uur. Ze gingen daarna dan ook wat van de
omgeving verkennen. Sommigen gingen met het bootje over om naar de franse
cinema te gaan
Na twee bunkers geschilderd te hebben, in zeven dagen, kwamen ze op een
groot landgoed, dat 10 min.lopen verder lag. Daar stonden wel drie bunkers
op. Daar huisde het corps "Feldgendarmerie", zo iets als de
marechaussee. Met één van hen kwam Joop in gesprek. Dat kwam zo. Hij
moest van Joost van Hengelo vragen om een ladder. Hij werd verwezen naar
een Duitser, die Joop in het Frans te woord stond. Hoewel Joop steeds in
het Duits antwoordde, bleef de Duitser constant in het Frans spreken.
Totdat hij in de gaten had, dat zij hollanders waren. Het was een zeer
beleefde man. Wanneer ze hem in Le Croisic tegenkwamen, trok hij zijn
handschoenen uit, om hen vervolgens een hand te geven en naar hun welstand
te vragen. Zijn taak was om in het stadje te letten op vreemden en naar de
papieren te vragen. Bij de inwoners hoefde dat niet, want die kende hij
allen. Een bijzondere man. Jammer dat het een Duitser was.
Toen de schildersgroep klaar was met het schilderen van de bunkers op
dat landgoed, kwamen ze aan op een oude franse vesting, waar veel bunkers
lagen. Die moesten ook door hen geschilderd worden. Het was een
marinelager, wat betekende dat ze speciale papieren nodig hadden. Daar had
de oude "Baufuhrer" Eckhart al voor gezorgd. Daar op die
marinestelling hebben ze een paar weken doorgebracht. Ze kregen er
dikwijls kuch en ook meerdere malen warm eten of soep. Klandiestien ging
Joop in een barak van een officier de lambrizering schilderen. Als loon
kreeg hij een paar sigaren en wit brood!
Ondertussen naderde het Kerstfeest. Ze hoorden dat de Kerst in het
lager-sanatorium, niet vergeten zou worden. Werkmensen die met kort
kerstverlof gingen kregen een pakket mee met o.a. een fles betere wijn,
sigaretten en allerlei lekkernijen. Dat beloofde wat voor Joop en de
anderen. Volgens de lagerchef zouden ze een topavond beleven. Dat bleek
dus juist. De eerste Kerstdag werd er uiteraard niet gewerkt en ‘s
avonds moesten ze om 6 uur 30 in de kantine komen, het liefst in nette
kleren! Toen ze er aankwamen, bleken er 2 grote kerstbomen te staan.
Stemmig rood licht was overal aangebracht. Zittend aan lange tafels,
werden de geschenken aangereikt en wel door Herr Schmidt de lagerchef
himself. De geschenken bestonden o.a.. weer een fles beste wijn. Ook waren
er sigaretten bij en een rol pepermunt. Ja, heus, ook appelen! Ondertussen
werden door de bedienende Francaises de gereedstaande glazen gevuld. Was
er een glas half leeg, dan werd het door hen weer ongevraagd bijgevuld.
Het werd knap gezellig daar tussen die Fransen. Er was harmonica-muziek en
er werden franse liedjes gezongen. Eerst gezongen en later gegalmd! Er
waren liedjes bij van Charles Trenet en Rina Ketty. Ook oudere canons
(repeterend gezang) zoals "Au pres de Ma Blonde", kon Joop al
aardig meezingen. Maar hoe meer de avond vorderde, hoe luidruchtiger het
werd. Toen de vijf hun eigen kamer gingen opzoeken, moesten ze sommige
opdringerige Fransen buiten houden door de beide deuren te sluiten. O, wat
een feest toch! Om half 10 hielden ze het voor gezien. Van slapen kwam
niet veel, want de meeste Fransen kwamen nu ook uit de kantine en gingen
hun feest voortzetten op de grote slaapzaal die aan hun kamer grensde.
De volgende dag was een normale werkdag, de vijf moesten de slaapzaal
eerst oversteken. Nou, wat een ravage! Plassen wijn (en misschien ook
andere plassen?) hadden de vloer bevlekt en ze moesten voorzichtig tussen
de kapotte flessen laveren. De toiletten (altijd brandschoon) waren
vergeven van de stank. Dat was dus de herdenking van de komst van het
Koningskind. Nog geen letter werd er over gelezen! Maar ook Joop en zijn
groep waren daarin niet brandschoon. Joost van Hengelo, met zijn forse
gestalte, bulderde de slaperige, half bezopen Fransen toe, dat ze als de
bliksem moesten zorgen dat de boel, voor 5 uur op zijn laatst, was
opgeruimd. Het relaas van Joost was doorspekt met franse, duitse en
hollandse verwensingen, waar ze niets van begrepen. Maar Piet Borst
vertaalde het enigszins en toen knikten ze van ja.
De oudejaarsavond was erg vervelend, er was n.l. niets te doen. Het was
trouwens een echte troosteloze, grauwe winterse dag. Het verschil met de
Kerst was groot. De Fransen gingen vroeg slapen en ook de groep van vijf
was al vroeg onder zeil. Het werd een rustige avond. Om 12 uur maakte Piet
Borst,de groep wakker om elkaar een voorspoedig Nieuwjaar toe te wensen en
op die wens dronken ze er een paar slokken wijn bij.
De Nieuwjaarsdag was weer een vrije dag. Ze gingen het lager door om de
diverse bekenden het beste toe te wensen. Ze kwamen ook in het
aardappelhok, waar de dames aan het schillen waren, er moest toch gegeten
worden! Helene kwam schuchter naar Joop toe. Hij wilde haar een hand geven
maar de dames brulden "embrasser"! hij moest haar omarmen en
kreeg 3 kussen. Ze was toch een vriendin van Joop, zeiden ze. Hij moest er
van blozen. Het was voor Joop de eerste "embrasser ". Later kwam
dat zo vaak voor en toen vond hij het heel gewoon.
Op de Pier van Pen Bron (een landtong) kwamen ze de
"schoonheid" van het sanatorium tegen. Het was een raadsel wat
zij in het lager uitvoerde. De een zei dat ze het liefje was van de
lagerchef, anderen dachten dat ze de maitresse was van een franse
hotemetoot. Soms stond ze achter de balie in de kantine, om koekjes of
sigaretten te verkopen. Ook heeft Joop haar eens gesignaleerd bij de
"Bel-Soeurs",die huisden wat verder in het sanatorium. Ze bleek
Simone te heten, was knap, zwartharig en haar bijnaam was "El
Tigresse". Ze was vreselijk afstandelijk. Er kon geen knikje of
lachje af. Prikkeldraad! Maar nu kwamen ze haar tegen, stevig gearmd met
een Fransman. Wie durfde haar nieuwjaar wensen? Joop en Piet Borst (die
goed Frans sprak) gingen als eerste naar haar toe: "Bonne Annee
Mademoiselle, M.sieu". En zowaar, er kwam een allerliefste glimlach
en beiden wensten hun het zelfde toe. Toen kwamen de andere twee ook
naderbij.
De vier gingen nu eens goed het schiereiland bekijken. Vanaf de pier
was er een wandelpromenade, wat gelijk de grens was van Pen Bron. Ze
passeerden een mooi bosrijk gebied en daar achter lagen de zoutpannen, die
zich uitstrekten tot Guerande.

Zoutpannen en zouthopen ten zuiden van Guérande
De dijk die vanaf het sanatorium naar het noorden ging, omzoomde een
troosteloze vlakte, althans bij eb, die zich naar links uitstrekte, tot de
haven van Le Croisic. Er was daar even verderop een mooi strand gevormd,
dat voorheen bestemd was voor de sanatoriumpatienten en nu verboden gebied
was. Ze gingen ook het achterland wat bekijken. Het was een redelijk goede
weg, die voerde naar plaatsjes als La Turballe en Piriac. Van die stadjes
(of dorpen) hadden ze meer gehoord, ook daar waren Hollanders van de firma
Bayerle aan het werk geweest. De weg daarheen leek eindeloos, zodat ze
weer terugkeerden. Ze hadden wel een mooie verkennende wandeling gemaakt.
‘s Avonds weer naar de kantine. Ze kochten een fles wijn en wat LuLu
biscuits en ook wat sigaretten. Ineens kwam er een grote groep duitse
soldaten de kantine in, die kwamen regelrecht uit Rotterdam en waren
gelegerd in een lager vlakbij Pen Bron. Sommigen hadden net brieven
ontvangen van hollandse meisjes, (naar de mening van de groep:
moffenhoeren), die in plat Rotterdams, doorspekt met duitse woorden, waren
geschreven en voor die duitsers moeilijk te begrijpen waren.

Op een vrije dag wandelen op het strand bij Le Croisic
Of de Hollanders zo goed waren om het te vertalen. Joop lachte zich rot
over wat die meiden zich veroorloofden te schrijven en tijdens het
vertalen kreeg hij er een kleur van. De volgende dag vroeg een
onderofficier, aan Piet en Joop, om een antwoordbrief te vertalen uit het
Duits. Nou, daar voelden ze niets voor. Maar gelukkig bleken alle
militairen de volgende dag weer te zijn verdwenen.
De weken die nu volgden waren zonder veel veranderingen. De wandeling,
die Joop iedere dag moest maken, om het eten te halen, vergde steeds meer
tijd. Dat moest eens spaak lopen. Ook de wandeling van de hele groep, van
het bootje aan de haven tot het werkobject en ‘s namiddags weer terug,
was haast niet meer te doen. De meesten hadden slecht schoeisel. Op houten
zolen lopen valt niet mee.
In hun vrije tijd, meestal zondagsmiddags, gingen ze dikwijls naar Le
Croisic. Er was daar een bakkerij, waar grote cake’s werden geserveerd,
opgetuigd met marmelade of vruchten. Het was zonder bon, ze kostten 50
francs, wel veel, maar overheerlijk. Meestal waren ze met z’n vieren, ze
aten zich er rond aan. Het zakgeld voor Joop en Piet was inmiddels weer
gebracht van 200 francs naar het officiële zakgeld van 480 francs. De
sanctie van Angers was ten einde!
Ook kocht Joop een inkstel en een asbak, beiden versierd met een
scheepje, vervaardigd van nikkel, met het Bretonse wapen er op. Louter
kitsch! Verder allerlei snuisterijen, bestemd om straks, met het
aanstaande verlof in het vooruitzicht, mee te nemen naar huis. Ook kocht
Joop een grote kleurenprent van het sanatorium, die in de kamer boven zijn
bed kwam te hangen.
Steeds gingen ze na de vermoeiende wandeling vanaf hun werk, naar Le
Croisic, om daar in afwachting van het veerbootje, een borreltje drinken
in het cafeetje aan de haven. Geen jenever, wel kummel en bier was er te
krijgen. Alleen Joost van Hengelo hield het bij een biertje.
De 3e januari was er weer eens een bombardement op St.
Nazaire. Ze waren er wel hemelsbreed zo’n 30 km vandaan, maar konden
veel zien. Ook werden er helaas twee vliegtuigen neergeschoten. Het waren
vliegende forten, het was gelukkig op zondag, zodat er weinig werkmensen
onder de slachtoffers waren. Ze hoorden later, dat er ook piloten aan hun
parachute in zee waren beland. Ze zijn toen door Fransen en Hollanders
gered. De Duitsers deden er niets aan, ze lieten ze gewoon verdrinken!
De 5e januari gingen Joop en Joost v.H. naar het hollandse
lager in Montoir, om wat zaken te regelen. Van Hengelo wilde verlof
aanvragen en Joop verwachtte 2 pakkketjes uit Holland. Het ene bleek er te
zijn, maar het andere, dat door zijn moeder gestuurd was, is nooit
aangekomen. Joost en Joop bleven er die nacht slapen, nu in stube 12, waar
de meeste Bayerle-mensen zaten. Gijs van Schelven de Schiedammer, bleek
zwaar in de zwarte handel te zitten, dat schijnt te kunnen, ook al spreek
je zeer gebrekkig Frans. Hij kocht broodbonnen op bij de Fransen, kocht
daarvoor brood in Montoir en verhandelde het met grove winst in het lager.
Die Gijs toch!
Joop had zijn konijntje in het lager achtergelaten toen hij op
transport ging. Het is toen bij de oude Wim terechtgekomen. Die verzorgde
en slachtte de varkens die bij de keukens hoorden. Hij was ongeveer 60
jaar oud en kon dus niet mee in het arbeidsproces. Hij was vrijwillig
meegegaan met zijn wel opgeroepen zoon. Hij had Joop verzekerd dat het
beestje zijn eigendom bleef.
Terug naar Le Croisic. Joop zijn schoenen gingen nu ook behoorlijk
slijten. En aangezien de bunker, die nu een schilderbeurt kreeg, in het
dorpje Batz sur Mer lag, was het veel te ver van de keuken. Nu lukte het
met behulp van de oude "Baufuhrer", om in het marinelager, waar
de bunkers lagen, iedere middag eten te krijgen. Dat eten was werkelijk
voortreffelijk, veel goed schapenvlees, soep (goeie), aardappelen en in
plaats van vlees soms ballen gehakt.
Eindelijk ging van Hengelo met verlof. Ze bleven nu met z’n vieren
over en later zelfs met z’n drieen. Want Dirk van Eijk had door het vele
lopen, van Le Croisic naar het werk en weer terug, op die slechte
schoenen, zwerende voeten gekregen, zodat hij een poosje rust moest nemen
in het sanatorium. De voeten werden vakkundig behandeld door de nonnen!
Door de lange wandelingen van het werk naar hun onderkomen werden de
echt gewerkte uren steeds korter van duur. Maar Joost van Hengelo noteerde
ijverig de 9 uur op de urenkaarten, die door Nowodka eens per week werden
opgehaald, waarna het zakgeld werd uitgekeerd. De kameraadschap onderling
werd steeds beter, nu van Hengelo weg was. Ze liepen nu zingend, de ruim 3
km, plassend in de regen. Ook met Henk Brink ging het nu wat beter. Hij
was, door zijn tijd bij de Arbeidsdienst, een beetje pro Duits geweest
(niet storend), maar nu was het een goeie kameraad. In hun kamer in Pen
Bron werd het wat gezelliger, wat foto’s en zo aan de wand (geen pinup
dames!)
Onderling vertelden ze wat van hun ervaringen, ook Joop liet zich niet
onbetuigd. Ook leerde hij veel Frans, ‘s avonds in de kantine. Hij
leerde ook de fijne kneepjes, van Piet Borst, die op de Mulo goed Frans
had geleerd.
Doordat ze nu geen eten meer kregen tussen de middag, in het
Sananatorium, mistten ze ook de lap vlees. Ja, je hebt mensen, die nooit
genoeg hebben! Joop, (natuurlijk Joop weer), altijd haantje de voorste,
(soms), ging een praatje maken met de kok, en kreeg zowaar voor elkaar,
dat ze het bij het middageten gemiste vlees, er s`avonds bij konden
krijgen. ‘s Middags schapenvlees en ‘s avonds rund! Wat een weelde! De
vriendelijke kok vergat wel eens het vlees voor hen te bewaren en ging dan
een biefstukje bakken. Wat een vent he? Die moest je eens met de (meest
hollandse) koks uit de diverse lagers vergelijken! Bovendien, toen van
Hengelo met verlof was gegaan, kregen ze de voor hem bestemde lap er bij.
Uitgerekende bengels!
Het weer werd steeds slechter, soms hevige stortbuien. En maar banjeren
die lange wandeling 2x daags. Soms hadden ze de wind tegen en dan werd er
heus niet gezongen. Een minpunt was dat er in het sanatorium-lager niet
gestookt kon worden. Wat is dat toch in die oude franse gebouwen? In
Angers /Bartelomy, was dat ook het geval! Na die hevige stortbuien was er
wel verschoning in de koffer. In het propere waslokaal werden steeds de
spullen door hen gewassen, maar de rest van de vochtige werkkleding (en de
jassen vooral) moesten ze de volgende dag weer aantrekken.
Aan de overvloedige tijd op het gebied van eten, kwam een eind. Dat
zouden ze nooit meer in die mate krijgen. Want toen de laatste twee
bunkers, op een nog redelijke afstand van Le Croisic klaar waren, kwam de
firma-auto materiaal brengen voor het volgende object. Ze moesten toen mee
naar een "Baustelle" Veel kilometers verder en dichter bij La
Baulle, de badplaats. Ze kwamen aan bij een oud vissersplaatsje,
Pouliguen. Daar waren aan dat object al veel schilders aan het werk. De
groep moest het lager Pen Bron gaan verlaten. Ze gingen eerst gedag zeggen
tegen de vele kennissen en vrienden, o.a. Helene en de andere leuke
meisjes. Ook Dirk van Eijk, die aan het opknappen was van zijn zwerende
voeten, moest zijn koffer pakken.
Op tijd gingen ze met het veerbootje over en daarna met de
gereedstaande firma-auto naar de "Baustelle". Daar kregen ze te
horen dat intrek genomen moest worden in Lager Hindenburg, waar ze dan ook
heen gebracht werden. Een kamer werd opgezocht, een half bevolkte stube
gevonden en daar werden de koffers neer gezet. Ze werden toen gebracht
naar Pornichet. Daar stopten ze voor (alweer) Hotel Castel Fleurie. Daar
waren diverse schilders aan het werk. Joop kreeg de opdracht om aan de
overkant, in het Hotel le Ocean te gaan werken.O.a. moest hij een bus verf
in een andere kleur maken en dat was voor Joop echt een vertrouwde
opdracht, dankzij zijn opleiding bij baas Tempelaars van de Gemeentewerken
in Schiedam. Nowodka keek dat eens aan: dat is een echte schilder! en dat
nog zo jong (18 jaar!) dat zei hij echt!
(Nu eerst de brief aan moeder)
Brief van Joop aan zijn moeder, begin maart 1943
Lieve moeder,
Ik had u al eens eerder geschreven over de goede tijd in het sanatorium
en lager, Pen Bron geheten. Ook over de vele vrijwillige wandelingen van
je zoon, om tussen de middag het warme eten te halen voor onze groep van
5. Maar ja aan alles komt een eind, het werk aan de bunkers schoof steeds
verder op, en op het laatst was het niet meer verantwoord om iedere middag
dat "loopje" te nemen.
We kregen toen tijdelijk goed eten in het marinelager, waar we aan het
werk waren. Dus ging het eetfestijn van de franse kok over naar de duitse
kok. Maar ook dat voorrecht ging voorbij.
We werden verder gebracht door de firma naar het hollandse lager
Mackensen, waar ook vele bekende land- en stadsgenoten waren.
Maar… onze koffers stonden nog in Pen Bron. Het ophalen bleek voor
onze groep niet zo eenvoudig. Er moest met de boemeltrein een behoorlijk
traject worden afgelegd. De te nemen trein ging vanaf hun dichtsbijzijnde
station, St. Andre. Daar begon de ellende al met te laat aankomen. In La
Baulle bleef hij ook een tijdje staan, voor een onveilig signaal. De tijd
begon voor ons te nijpen, want het veerbootje naar Pen Bron, zou door de
hoge waterstand precies om 7 uur uit Le Croisic vertrekken.
We waren met ons drieen en een paar Fransen die ook over moesten. We
waren tijdens die treinreis danig ongerust, want de tijd tikte maar door.
En inderdaad, om half 8 kwam de trein in LeCroisic aan. Er moest dan ten
overvloede nog zo’n paar honderd meter naar de haven gelopen worden en
troffen het bootje al weer aan. Die was al terug van Pen bron. De veerman
vertikte het om er weer heen te waren. Zijn tijd zat er op! Hij nokte af.
Wat wij ook smeekten, hij was niet om te praten, hij ging naar huis! Daar
stonden we nou. Wat nu? We moesten naar de overkant, hoe dan ook. We zagen
een vissersbootje liggen, de visser was nog aan boord. De Fransen waren al
verdwenen, hadden misschien in het plaatsje kennissen of familie waar ze
konden overnachten. Onze laatste hoop was dus de visserman, maar die wilde
ook naar huis, zijn bootje bleef bij eb gewoon in het zand liggen, langs
de kade, dat was overal zo. Maar nu was het nog lang geen eb en wij maar
smeken, maar hij ging weg. Maar toen we hem beloofden ieder 20 francs te
betalen kwam hij mopperend terug. Het bootje was intussen al een beetje
gezakt en na een uur zou het eb zijn, zodat er gesprongen moest worden. In
onze domheid sprongen we juist op het zwakste gedeelte (de houten bun) van
het bootje. Veel gevloek natuurlijk, maar we gingen toch naar de overkant.
Dirk van Eik was nog steeds in de ziektewet, vanwege zijn zwerende
voeten. Hij verbleef nog steeds in Pen Bron, hij moest nu met ons mee naar
het hollandse lager. Maar eerst moesten we de nacht doorbrengen in het
sanatorium. We waren te laat voor het avondeten, de kok had nog lang op
hen gewacht, maar was ook afgenokt.
Onze zorgzame Dirk was zo verstandig geweest te zorgen dat het eten
voor ons opzij werd gezet. Dirk was blij dat hij moest verhuizen, want hij
had het maar matig naar zijn zin, altijd maar alleen!
De koffers werden in orde gemaakt en voor de laatste maal op een
springverend matras de nacht door gebracht. De houten bedden in de
hollandse lagers zijn nu onze toekomst, de tijd van goed slapen en eten is
voorlopig voorbij.
We gingen de volgende morgen, voor het veerbootje weer afvoer, naar de
overkant. We hebben eerst afscheid genomen van de diverse vrienden en
vriendinnen, o.a. Helene en Marcelle. En ook van en een koddig jong, de
17- jarige Maurice, aan wie we veel hollandse zinnen hadden geleerd. Hij
ging met ons mee via het veerbootje naar LeCroisic. Daar stelde hij voor
om met hem een glaasje te gaan drinken. Bij dat ene glaasje bleef het
niet, er volgden rondjes van ons. Dirk zat goed in z’n geld, hij had de
laatste weken erg weinig uitgegeven.
Het werd tijd om naar de trein te gaan, we zochten een goede coupe uit.
Daar zaten al een paar Fransen in. We raakten al gauw met hen in gesprek
en hadden onderling de grootste lol. Dat was wel wat anders dan de eerdere
ervaringen met de trein
Nou moeder, ik kan verder kort zijn. In het lager aangekomen was het
geluk met ons: Herr Radsky, de directeur van de firma was net aangekomen
en wachtte zowaar op ons om het zakgeld te overhandigen, dat kwam goed van
pas.
Moeder, ik hoop u nog dikwijls te schrijven, maar als het goed is en er
niets te veel tegenslag is, hoop ik zo eind maart met verlof te komen,
want ook de beloofde drie maanden is voor uw zoon niet weggelegd.
Tot ziens dan en de groeten aan vader en de anderen,
Joop.
Nu weer terug naar het hotel Le Oceaan in Pornichet.
In dat voormalig hotel liepen verscheidene voormannen rond, allen OT’ers,
o.a. de bekende zuiplap Paul Zöllner. Nog steeds in burger, ook de
vervelende Pool Pentek. Paul zou hun voorman worden in het volgende
werkobject, een grote commandobunker.

Paul Zöllner (met bochel, daarom geen OT uniform)
‘s Avonds weer in het lager Hindenburg aangekomen, bleken er veel
bekenden en onbekenden te wonen, o.a. Sietse Groot, een Fries en ook een
paar die ze nog kenden van Angers. Van Paul de voorman (hij was gebocheld,
daarom geen uniform) hoorden zij, dat veel Hollanders en Fransen terug
waren uit Angers en dat er een kleine ploeg achtergebleven was om de rest
van het werk af te maken. Bij dat ploegje was ook Peter met z’n
grammofoon en twee voor Joop onbekenden: ene Rovers en Uittenbogaard.
Met een paar Fransen zaten ze daarin Angers onder de hoede van Otto
Marks. Joop en de anderen (voorheen) weggestuurden, hadden hun rookkaart
bij de achterblijvers achtergelaten. Daar zouden ze de helft van bewaren,
om later tegen de kostprijs weer aan hen te geven. Dat was volgens hen
flink opgelopen, temeer omdat velen na hun vertrek uit Angers niet meer
terugkwamen van verlof.
-
EEN PAAR DAGEN NAAR ANGERS
Daar moest wat aan gedaan worden, vonden ze. Paul werd bewerkt met de
belofte van een paar pakjes tabak (hij was een kettingroker) en
schoorvoetend stemde hij toe, om tijdens de afwezigheid van Joop en Piet
Borst, indien mogelijk, hun urenkaarten in te vullen.
Dus op naar Angers. Het dichtstbijzijnde stationnetje was St. Andre des
Eauxs. Vandaar met de boemeltrein naar St. Nazaire. Toen met een andere
trein naar Nantes. Daar werd op de Express Le mans – Paris ingestapt.
Om een vrije dag te benutten, gingen ze ‘s zondagsmorgens op reis.
Hopelijk zouden ze dan niet te veel dagen verletten. Tot Nantes was er
(meestal) weinig controle. Maar op de Quimper Express, zoals de trein
officieel heette, moest je niet proberen zwart te reizen! Daarom kochten
ze tot Angers een kaartje. Ze kwamen laat in Angers aan, het begon al te
schemeren, maar ze wisten nog heel goed de tussenweg naar lager
Pignerolles. Het was een stevige wandeling. Het was inmiddels pikkedonker
en wel zo erg dat ze geen hand voor de ogen konden zien. Maar het geheugen
was nog prima en na wat rondtasten kwamen ze eindelijk aan bij het bewuste
oude gebouw. Ze troffen het aan in diepe duisternis. Stel je voor, dat de
laatste groep inmiddels ook vertrokken was! Wat moeten we dan doen,
vroegen ze zich zorgelijk af.
Paul Zöllner had gezegd dat het werk eind januari "fertig"
zou zijn en het was nu eind januari. Eigenlijk stom van die twee, om dat
(dure) risico te lopen. Waar moesten ze dan blijven? Het dorpje St
Bartelomy was ook maar op de tast te bereiken! (vanwege de verduistering).
Omhoogkijkend zagen ze flauwe lichtjes, in een bovenkamer, dus niet geheel
onbewoond! Ze stommelden naar boven en ineens hoorden ze Peters schelle
stemgeluid. Snel openden ze de deur en na de eerste schrik van de
aanwezigen was de vreugde van het weerziens groot.
Ze zaten met z’n vieren om een tafel met een olielamp in het midden.
Twee Fransen aan de ene kant en de twee anderen aan de andere kant. Peter
zat met een andere landgenoot in de hoek bij het licht van een olielamp te
lezen. De andere Hollanders bleken inderdaad Rovers en Uittenbogaard te
zijn. Ze hoorden van Peter, dat ze nog deze week (het was zondag) naar
Pornichet zouden verhuizen. Maar ze wisten nog niet in welk lager ze
terecht zouden komen. Na heerlijk frans brood met suiker, te hebben
gegeten (suiker en kaas hadden ze ook voor hen bewaard) en wat te hebben
bijgepraat, kregen ze ieder een van de bedden, die stonden nog steeds op
hun vroegere slaapzaal, compleet met de houtskooltekeningen, van de
inmiddels totaal verdwenen Maggy, de zeeman. Stapels dekens lagen er in de
hoek. De dekens waren nog niet door de vertrokken Fransen ingeleverd, dat
was een mazzel voor hen.
De volgende dag om een uur of drie gingen Piet en Joop weer terug,
lopend naar Angers, om te proberen de trein van 5 uur naar Nantes te
nemen. Tot hun teleurstelling bleek niet eerder een trein van Angers naar
Nantes te gaan dan de volgende morgen. Dat viel tegen. Het plan was om de
volgende dag weer op de werkplaats aanwezig te zijn en slechts een dag te
verletten, maar dat kon dus niet! Het probleem was nu hoe de nacht door te
brengen. Piet stelde stube 7 voor (dat was een bijnaam, toendertijd door
de landgenoten gegeven), het bekende cafe, half logement en half
hoerenkast. Maar daar wilde Joop niets van weten. Ook in Angers gold
toendertijd de algemene "spertijd" zoals trouwens in heel
Frankrijk.
(‘Spertijd" is de tijd tussen 8 uur s’avonds en 7uur s’ochtends,
dat ieder zonder speciale vergunning thuis moest blijven, dat gold
trouwens in alle bezette gebieden.)
Hollanders in Frankrijk kwamen er (volgens zeggen ) meestal met een
vermaning vanaf bij overtreding. Maar dat konden ze nu niet riskeren, geen
"marsbefehl" (een gestempelde vergunning om te reizen bijv,bij
verlof,of transport) Voorlopig gingen ze de stad maar weer in, om wat
dingen te kopen. Ook gingen ze een glaasje wijn drinken en de boterhammen
opeten. Ze besloten in de buurt van het station te blijven.
Het weer verslechterde, grote plensbuien veranderden het enigszins
schuinaflopend plein in een complete waterval, een fascinerend gezicht. Ze
stonden in een portiek toe te kijken. Wat nu? Piet bleef maar zeuren over
"stube 7", zodat op het laatst Joop hem toesnauwde, dat hij dan
maar alleen moest gaan. Piet bond toen in en samen gingen zij het station
in, om de juiste vertrektijden te raadplegen. Toen bleek tot hun vreugde,
dat er toch eerder een trein naar Nantes zou gaan en wel om half 1 ‘s
nachts. Dat was een opluchting. Slechts een paar uur bivakkeren in de
stationshal. Ze gingen nu eerst het stationsrestaurant bezoeken. Het was
al aardig vol. Ze vonden in de hoek nog een plekje. Het dagmenu was
aardappelpuree met wat groenten, brood en wijn. Voor brood hadden ze wel
bonnen, maar niet voor vlees. Dus geen lappen voor hen! Heel lang moesten
ze over die maaltijd doen. Tot 12 uur moesten ze het uithouden. Dat lukte
dan wel, met tussendoor een paar wijntjes.
Tijdig gingen ze het juiste perron op, na eerst kaartjes te hebben
gekocht. Het kostte 80 francs per persoon. Wel een behoorlijk bedrag! Ze
zochten een rustige coupe, waar alleen een jong Frans stel in zat. Netjes
vroeg Joop aan de dame of ze bezwaar hadden dat ze rookten. Ze glimlachte
en zei van nee, het ijs was nu gebroken. Er volgde een prettig gesprek.
Zij was verbonden aan het Franse Rode Kruis. Ze was ook aan het front van
1940 als verpleegster werkzaam geweest. Het gesprek verslapte wat. Joop en
Piet gingen een tukje doen op de heerlijke zachte kussens.
In Nantes aangekomen, hadden ze niet direct een aansluiting naar St.
Nazaire, dus gingen ze weer eens in het bekende Duitse Rode Kruis gebouw
zitten. Met een bordje soep en een gezellig muziekje ging de tijd snel.
Hoewel, ineens kwamen er lui van de Sicherheits-dienst binnen, om de
aanwezigen te controleren op papieren etc. Piet en Joop waren knap in
paniek, want ze hadden wel ieder een "ausweis", maar geen
"marsbefehl" (zie boven). Ze waren dus in overtreding. Piet deed
het woord, zijn Duits was perfect en hij legde hun situatie zo goed
mogelijk uit. Het viel gelukkig mee, "in ordnung", was het
verlossende antwoord, een zucht van opluchting dus.
Ze waren ondanks de herrie door het aanhoudend gepingel op de piano,
waardoor ze niet konden slapen, toch tijdig op het perron om de trein naar
St. Nazaire te nemen. En zie: gedurende de dure treinreis naar Nantes was
er geen controle. In Nantes kochten ze, zoals meestal de gewoonte was,
geen kaartje. Maar toen de trein stilstond op het station van Savenay
kwamen er 2 streng uitziende controleurs binnen. Hun ausweis tonen had
geen enkel effect. Er moest betaald worden vanaf Nantes naar St. Nazaire.
Dat kostte hun inclusief 50% boete 53 francs de man. Hadden ze nu maar ook
voor de rest van de rit van uit Angers de volle mep betaald, dan waren ze
stukken goedkoper uit geweest, maar ja, berouw komt na de zonde!
Van St. Nazaire gingen ze met de boemeltrein naar St. Andre. Daar
gingen ze eerst Paul Zöllner opzoeken en hoorden van hem dat Nowodka
langs was geweest en danig over de twee te keer was gegaan en te meer dat
"dieser leuten" dezelfde week nog terug zouden komen. Toch vroeg
Paul om de beloofde tabak. Maar de situatie was nu veranderd, door de
controle van Nowodka. Maar Piet vond er wat op: als jij die 2 dagen op de
urenkaart doorschrijft, krijg je van ieder van ons een pakje Gauloisses.
De angst voor "Wodka" overwon de kettingroker! Onder het beding
dat slechts 4 uur per dag zou worden geschreven op de urenkaart, ging hij
overstag, die vier uur was gunstig om het totale zakgeld te krijgen. Hij
kreeg van ieder van hen ook nog een fles wijn. Het was heel belangrijk om
het volle pond zakgeld te krijgen, want vooral Joop verkeerde in geldnood.
Aan het een en ander was wel een risico verbonden, want als Nowodka het
zou ontdekken waren ze alle drie zuur. Want die man was eigenlijk een
opzichter en kreeg ook de kaarten in handen.
Ze moesten nu allen verhuizen, naar Mackensen, het lager naast
Hindenburg. Van de andere Hollanders hoorden ze dat Peter de Zwart met
zijn grammofoon terug zou komen en bij hen op de kamer zou komen, dat
hoopten ze tenminste: Drie slaapplaatsen waren alvast voor hen
gereserveerd. Deze stube 5 van Mackensen bleek een gezellige kamer te
zijn. Er waren Friezen en Groningers. Ook waren er een paar uit Steenwijk
bij, bijna allen tot nog toe vreemden voor Joop. Een van hen was een oude
man, hij was de varkensoppasser, Imke Miedema geheten. Verder enkele
Rotterdammers en zowaar ook een Schiedammer en wel Adriaan van Noort met
wie Joop de eerste keer vanuit Schiedam op transport was gegaan. ‘s
Avonds werden er veel eieren met spek gebakken, dat was alles te koop bij
de vele boeren in de buurt.
Het werk betrof een grote bunker, daar had Paul de leiding. In het
begin van de volgende week kwamen inderdaad de drie uit Angers aan. Ze
waren met een autotransport twee dagen onderweg geweest. Ze moesten van de
firma-leiding, hun intrek nemen in stube 10. Maar op algemeen verzoek kwam
Peter met zijn platen bij hen op de kamer. Veel plezier hadden ze van de
grammofoon. Muziek was een schaars artikel in de kamers toendertijd. Veel
platen werden er gedraaid. O.a de Tiger Rac en In the Mood,dat waren
toendertijd topnummers van waarschijnlijk "Glen Miller"
Peter en zijn maats werden tewerkgesteld in Pouliguen, waar een Duits
lager in aanbouw was. Steeds nam hij wat mee uit dat mooie vissersdorpje,
o.a. vlees, zout en brood. Hij had nog veel bonnen over van Angers. Ook
Joop had nog broodbonnen over van Pen Bron. Op een avond kwam Peter zelfs
thuis met een kilo verse wijting, die werd heerlijk gebakken in reuzel,
ook dat had Peter opgespaard in Angers. Peter rookte niet en zijn
tabaksbonnen ruilde hij met de Fransen, voor eten. Ten overvloede kwam
juist die avond Imke met een stuk varkensvlees van 5 kilo. Dat was door
verschillende mensen besteld en dat ging natuurlijk clandestien. Het werd
over diverse liefhebbers verdeeld, tegen een pittige prijs uiteraard.
Dezelfde week kwamen ook de Steenwijkers met eieren en spek op de proppen,
alles gekocht bij de boeren. Het een en ander ging natuurlijk dik in de
francs zitten. Maar ze waren bij Bayerle zeer in het voordeel door het
ruime zakgeld (nu) 370 francs, terwijl men in Montoir bij de firma Karl
Kubler nog steeds 200 francs zakgeld ontvingen.
Voor Joop naderde nu het verlof. Maar eerst ging Peter. Hij liet op
aller verzoek de gramofoon achter. Piet Borst stelde zich garant voor de
veiligheid van apparaat en platen. Joost van Hengelo was intussen terug
van verlof en werd als voorman aangesteld over 3 Hollanders uit Montoir,
die aan een andere bunker werkten. Een van die Hollanders was ene Dolf van
Steen, ongeveer 32 jaar oud. Het was een puur vrijwilliger, die al drie
jaar voor de oorlog in Duitsland had gewerkt en daar nu (zei hij!)
ongewenst vreemdeling was. Hij werd verdacht (zei hij weer) van spionage,
misschien wel om een andere reden! Hij werkte al 2 jaar in Frankrijk, nu
bij de firma Bayerle. Hij sprak goed Frans en Duits en fungeerde vaak als
tolk.
Joop werd met Sietse Groot en Piet Borst en nog een ander, met z’n
vieren dus, aan een bunker tewerkgesteld, onder leiding van een OT.er ene
Jacob Hoffman, een Beier en net als Paul een zuiplap en stom als het
achtereind van een koe. Hij werd door de Hollanders nogal gepest en hij
kon geen orde houden. Hij werd de "fietsenmaker" genoemd en dan
werd hij laaiend. Door zijn toedoen (en ook een beetje eigen schuld) zou
Joop en een paar maats, bijna gefusilleerd worden!
Hij had een grote hekel aan Hollanders, die hij "vaul" (lui)
noemde en tot de allerlaatste dag in Frankrijk, toen Joop en nog vier
anderen, als laatsten met de firma op de vlucht was, zat hij hen nog
dwars. Hij wilde hen bij de transportleiding van communisme beschuldigen.
Een gevaarlijk mannetje!
Maar dat terzijde.
In de bunker waar ze nu werkten, waren als bezetting, drie soldaten
aanwezig. Eén ervan heette Swidersky, een Pool uit de omstreden corridor
(dit grensgebied was afwisselend Duits of Pools gebied). Hij was ook een
enorme zuiplap. Hij verkwanselde alles en nog wat voor drank. Het leverde
Joop een paar zakdoeken en een veldmuts op (later thuis blauw geverfd).
Het was een branieschopper en puur nazi. Ze hadden dikwijls ruzie met hem,
en dat ging praktisch altijd over politiek.
In een oude paardenstal, naast die bunker, werden er foto’s van alle
aanwezige Hollanders gemaakt. Deze waren bestemd voor een nieuwe
"ausweis". Zou dat wel waar zijn?
Er werd door hen gevraagd of ze in de groep van Joost van Hengelo
mochten komen werken. Dat werd toegestaan. Dat was voorlopig prettiger
werk en wel aan de mooie boulevard van La Baulle. Er moesten daar wat
bunkers geschilderd worden. Die hadden gelukkig niet die roestige
golfplaten als plafond.
In hun vrije tijd gingen ze de plaats in. Heel vreemd, niet alle
inwoners waren geevacueerd. Er waren zelfs veel winkels open. Wat een
verschil met bijvoorbeeld Den Helder. Ook in het naburige stadje Pornichet
waren nog veel winkels te bezoeken. In La Baulle kochten ze diverse
souveniertjes en ook kocht Joop voor zijn vader (een musicus en pianist)
wat muziekstukjes, o.a. Je suis seul ce soir, van Rina Ketty.
Toen dat werk daar klaar was, volgden een paar bunkers in Pornichet,
zeer diep gelegen onder de tankmuur. Al die plaatsen lagen dicht bij
elkaar, in een lange reeks van St. Nazaire tot Batz sur Mer toe. En
LeCroisic lag daar weer wat kilometers verder, onderling best te lopen in
vrije tijd! Maar in verband met materiaalvervoer, werden ze steeds voor en
na de werktijd, met een vrachtauto gehaald en gebracht.
In de laatste bunker was geen electrisch licht. In afwachting daarvan
werden ze overgeplaatst naar een bunker vlakbij lager Mackensen, waar ze
woonden.
Tussentijds kwam er een plaats vrij in een franse groep, die opdracht
had de robuuste tankmuren aan de boulevard van LaBaulle en Pornicet te
tarnen (camouflage verf). Een van hen, een echte franse kunstenaar,
schilderde er een voorgevel van een vacantiewoning op, met veel bomen en
zelfs een pissende hond. Dat moest bij een eventueele landing, de
geallieerden in verwarring brengen, leuk van die Fransman!
Voor dat werk had Nowodka nog een vakman nodig, Daarom werd Joop
uitgekozen. Dat was om een beetje creatief bezig te zijn. Het was slechts
enkele dagen werk. Wel een lui leven met een voorman die de ganse dag in
de kroeg zat.
Het was heerlijk voorjaarsweer en dat eind februari. De auto die de
"bunkersoep" overal heen bracht was niet altijd op tijd, evenals
de firma-auto die hen terug moest brengen, via St. Nazaire naar Mackensen.
‘s Morgens moest Joop al om half 6 opstaan, om tijdig de trein van half
7 te nemen, die stopte op het naburig station dat bij St. Andre hoorde. Na
wat geboemel in St. Nazaire aangekomen, moest hij met de firma-auto mee en
gingen ze via Pornichet naar LaBaulle. De auto kwam hen dan weer om 5 uur
ophalen. Joop was al die tijd de enige Hollander van lager Mackensen.
Daarom werd hij afgezet aan de hoofdweg, om dan weer op eigen gelegenheid,
via binnendoorweggetjes en weilanden, naar het eigen lager te gaan. Dat
was 1 uur lopen en hij was dan om 7 uur thuis. Toch was dat beter dan de
werkmanstrein vanaf St. Nazaire te nemen, want dan was hij pas om 8 uur
thuis.
Zondag 28 februari 1943 moesten ze verhuizen van lager Mackensen naar
het nabij gelegen lager Hindenburg. Ze kwamen met hetzelfde groepje in
stube 28 terecht. Ze hadden zich net gewassen en hadden gegeten (Joop
stond een eitje te bakken), toen plotseling het licht uit ging. Het rode
alarmlichtje ging branden, het luchtalarm jankte en het afweergeschut
(vlakbij) blafte er op los! Zwaar motorgeronk klonk plotseling. De hele
omgeving werd in oranje gloed gezet door de lichtflakkels, die boven de
stad, maar ook boven hun streek, bleven hangen. Ze stoven de schuilbunkers
in (de verf was nog nat) en al gauw vielen de eerste bommen, ook vlakbij.
Door de luchtdruk wapperden Joop zijn broekspijpen. Om er even, tijdens de
aanvallen, uit te gaan om een luchtje te scheppen, was zinloos, want er
hing een verstikkende rook. De stad (St. Nazaire) brandde als een fakkel
en ook bij hen, in de naaste omgeving van de twee OT-lagers, waren drie
vuurhaarden. Het bleek later ook op een van de nabijgelegen boerderijen
raak te zijn geweest, notabene de boerderij waar het meisje van Sietse bij
haar ouders woonde. Het bombardement duurde 2 uur. Het praatje (in de
bunker), dat de 2 lagers ook in de hens stonden, was gelukkig niet waar.
Wel een marinelager vlak in de buurt. De brandbommen lagen wel rondom de
lagers verspreid.
De volgende dag bleek de trein niet te rijden, er was schade aan de
rails! Ze werden per firma-auto via de stad St.Nazaire naar het werk
gebracht. Ook veel Duitsers en Hollanders moesten per vrachtauto vervoerd
worden. De aanblik van de gewonde stad was verschrikkelijk, hele
huizenblokken stonden nog in brand. Marinesoldaten probeerden orde te
scheppen in de chaos, ze deelden met kwistige hand conserven uit aan
vluchtelingen. Deze keer hadden de Amerikanen er een potje van gemaakt,
wel heel veel woonwijken plat, maar naar later bleek, heel weinig schade
in het havengebied.
Al vroeg na de middag waren ze terug in het lagercomplex. Er was een
opstootje bij de keuken. Het middelpunt was een brancard met een bloedende
gestalte, het bleek een kamergenoot te zijn en wel de oudste, een
Rotterdammer, iemand van ongeveer 60 jaar oud, veel te oud voor verplichte
arbeid in het buitenland. Naast de brancard stonden twee Friezen, ook
bebloed. Joop informeerde bij de (hollandse) sanitater, wat er was
gebeurd. ‘s Morgens waren een paar domme landgenoten aan het spelen
gegaan met niet ontplofte brandbommen. Ze gooiden die staven uit
balorigheid. Toen zo’n staaf neerkwam bij die oude man, die toe stond te
kijken, ontplofte het projectiel! Stellenberg, zo heette het oudje, werd
in de buik getroffen, zijn ingewanden hingen er bij! Men gaf geen cent
voor zijn leven, ook de gealarmeerde dokter niet. Maar heel wonderlijk,
het liep goed af. Hij werd vervoerd naar La Roche Bernard. Daar was een
streekziekenhuis. Het laatste wat men over hem hoorde was, dat hij in
Parijs in een ziekenhuis aan het opknappen was. De anderen kwamen er met
een paar weken ziekenhuis vanaf.
‘s Avonds ging het luchtalarm weer, Joop en de anderen, met de schrik
van de vorige dag nog in hun benen, pakten hun koffer en gingen in de
grote bunker verderop schuilen. Het was voor Joop een hele sjouw, met die
zware houten koffer op de nek, maar de lagerschuilbunker vertrouwden ze
niet! Doch, er gebeurde niets en na een uur werd de terugtocht gemaakt,
alles voor niets, maar zekerheid is alles.
Het werd maart, allang Joop zijn tijd om met verlof te gaan. De weken
verstreken. Zijn naam op de lijst ontbrak steeds, wel gingen anderen, met
of zonder smoes, eerder en die waren na Joop bij Bayerle gekomen. Zou de
geschiedenis van Joop die toen bij de firma Karl Kubler werkte en in het
lager bij Montoir huisde, zich weer gaan herhalen?
Het werk aan de betonnen wand aan de kuststrook begon Joop te vervelen.
Op het laatst was hij daar met een Fransman als enige aan het werk. Aan
Nowodka vroeg hij, of hij er niet van ontslagen kon worden en natuurlijk
weigerde hij dat! Mens dat is toch echt verantwoord schilderwerk. Na veel
gezeur van Joop stemde hij toe, mits hij voor een vervanger kon zorgen,
natuurlijk een vakman. Gelukkig was er gauw een gevonden, ene Cor van
Lienden, die wou graag dat vrije werk van hem overnemen. Dat was dus voor
elkaar. Joop moest zich nu melden bij Paul Zöllner en ene Goring. Die
hadden de leiding over een groep landgenoten, die het inmiddels verlaten
lager Mackensen moesten gaan schilderen. Dat was beter naar zijn zin, nu
hoefd hij niet zo vroeg op te staan.
Het te schilderen lager lag slechts 200 meter van hun lager Hindenburg.
Het werk was prettiger dan de eeuwige bunkerarbeid en dankzij het mooie
weer, werden er diverse leuke foto’s van de groep gemaakt. Er was plenty
vrije tijd tussen de middag en het eten was in de keuken vlakbij. Joop
trof er o.a. de gebr. Bloem uit Rotterdam en 2 Friezen, de beide Sietsen,
waren neven van elkaar.
De barakken moesten geschilderd worden met olievrije verf en ook de
wanden met witte muurverf. De hele groep daar had een luizenleven, weinig
controle en ze zaten soms tijdens werktijd in het aardappelhok bij de
schillende vrouwen. Dat tot grote ergernis van de lagerchef. Met dat
onverantwoorde gedrag namen ze weer een risico als ze betrapt zouden
worden door Nowodka. De man strooide erg gauw met afgetrokken uren. Van de
beide voormannen hadden ze geen last, die zaten meestal te zuipen in de
kantine. Tussen de middag kwam de bunkersoep, die werd door vrachtauto`s,
vanuit de centrale keuken in Pornichet, over de hele "einsatz"
O.B.L. (Ober Bauleitung) Sud geheten, rondgebracht. De O.B.L. Sud strekte
zich uit van St. Nazaire naar de overkant tot LaTurballe en naar het
zuiden tot Prefaille. Verderop was weer een andere O.B.L. Daar hadden ze
niets mee te maken.
Soms wanneer ze wat vrije tijd hadden (een uur middagpauze) zaten ze
gezellig op het grasveldje voor de te schilderen barak. Peter nam dan de
koffergrammofoon en dan speelde hij wat platen. Ook lagerpersoneel kwam er
dan bij zitten (meest vrouwen), jong en oud. Een keer werden ze weggejaagd
door Dove Joep, de waarnemend lagerchef, omdat ze de plaat met het Franse
volkslied de "Marsailaisse opzetten. Veel foto’s werden er gemaakt.
Helaas zijn er vele foto afdrukken voor Joop bestemd nooit door hem
ontvangen, de nabestellingen waren zoek geraakt in Pornichet en wel in de
winkel waar ze ter ontwikkeling waren afgegeven. Dove Joep was wel bereid,
de groepsfoto te maken voor de barak. Die bezit Joop wel.
Het schilderen van lager "Mackensen", Joop voorop.
Dolf van Steen en Joost van Hengelo waren ook in de buurt aan het werk,
met een paar Fransen. Ook de kantine van lager Mackensen moesten ze
schilderen, dat was niet gek, want zo kregen ze nog eens wat toegestopt.
Tussendoor kwam er dikwijls een biertje op tafel, of werd er een fles wijn
open gemaakt. Er waren in de kantine ook bonbons te koop, pikzwart maar
erg lekker, 20 francs per zak, er zaten er maar twaalf à veertien in, dus
dat ging wel erg gauw op, maar er was genoeg van te koop.
Vrijdag de 11e ging de verloftrein weer en nu weer niet voor
Joop bestemd, ook deze keer werd Jopie gepasseerd. Op een keer zaten ze in
de kantine met Sietse Groot. En de andere Sietse zijn neef, een glaasje
wijn te drinken en wilden net een glaasje Cognac bestellen, die koste daar
17 francs per glas (40 ct. in Hollands geld), toen Paul Z.ollner erbij
kwam zitten. Hij stelde voor om een fles Calvados te kopen, die kostte wel
240 francs, maar ze waren met vijf man, dus dat ging wel. Onder de drukke
gesprekken ging de inhoud van de fles aardig naar de bodem toe, maar Paul
dronk zoals gewoonlijk het leeuwenaandeel. Half dronken stelde hij voor er
nog een te nemen, maar dat vonden de Hollanders wel wat te veel, het spul
is behoorlijk koppig. In tegenstelling met cognac van wijn is deze
appelcognac wel 48%. Het was maar goed om er mee te stoppen, want zowel de
beide Sietses als Joop kwamen waggelend de stube in. Joop werd kennelijk
een beetje vervelend, want zijn "vriend" Peter vond het beter
voor hem, om ook maar met de Friezen naar hun kamer te gaan, waar de beide
Sietses de boel op stelten zetten. Dit was geen beste ervaring voor de
goed opgevoede Joop. Maar hij was nu al 13 maanden in Frankrijk en dit was
de eerste keer.
De andere Friezen in de kamer werkten bij Karl Kubler en moesten
genoegen nemen met 200 francs zakgeld. Ook zij hadden wel eens een vrije
zondag, maar een andere dan van de schildersfirma. Wanneer Joop terugkeek
op de harde tijd, dat half jaar bij die vorige firma als opperman, en hij
vergeleek dit met zijn vrije leven in zijn vak, met dikwijls beter eten en
zakgeld, kon hij zich een tevreden mens voelen. Maar o wee, het is niet
altijd rozengeur en manenschijn, dat bleek veel later het geval
Op een van de vrije zondagen, gingen een kleine groep w.o. Joop, lopend
naar Pornichet. Ze liepen langs de spoorlijn (de kortste weg binnendoor).
Dit was de eerste keer dat ze het zo deden, later gevolgd door ontelbare
malen. De groep bestond uit Peter, die had zijn Kodak meegenomen,de gebr.
Bloem, Piet Borst, Dirk van Eik (nu hersteld van zijn voeten narigheid) en
natuurlijk Jopie, de jongste. In Pornichet was er een vaste kermis, nou ja
kermis? Het heette Atractions, ze konden er op een schiettent
prijsschieten. Er was ook een juke box (die zag hij voor het eerst). Hij
vond het erg leuk iedere keer een ander liedje te laten spelen. Er stond
ook een onbeheerde tilburie (een vrij klassiek rijtuig). Piet, Joop en
Dirk gingen erop zitten en Peter maakte er een foto van. De eigenaar, een
Fransman, kwam luid scheldend op hen af en kalmeerde toen Dirk het
uitlegde. Hij vroeg wel om sigaretten. Nou, zo rijk waren ze niet. Dirk
pakte zijn tabakszak om er een te rollen. Toen hij argwanend vroeg wat
voor "etrangers" ze waren en hoorde dat ze hollanders waren,
excuseerde hij zich voor zijn gedrag en bood hen aan een glaasje met hem
te drinken. Hij veronderstelde dat ze duitsers in burger waren en die
hebben sigaretten genoeg (dacht hij). Ja, zo leer je je vrienden kennen.
Dit kwam later meermalen voor.
Op de markt in Pornichet.
Na dit bezoek aan Pornichet, gingen ze lopend naar La Baulle. Zoals
eerder vermeld waren de meeste plaatsen langs de kust lopend te bereiken.
Ze maakten een foto van elkaar voor de Orthodoxe Kerk vlakbij de
boulevard. Het was die dag prachtig weer, Joop met zijn winterjas werd
flink geplaagd, maar de dag was die morgen knap koud begonnen en waar laat
je die kostbare winterjas als je hem uittrekt? Dat was zijn probleem. Er
werd voorgesteld in de brasserie aldaar een glaasje wijn te drinken. De
wijn werd echter alleen per fles verkocht. Wisten zij veel. Zij bestelden
twee flessen Vinblanc. Die bleken 200 francs per stuk te kosten. Met zijn
vijven gedeeld was dat 80 francs. De Hollandse filmdraaier, die daar
woonde en met zijn vriendin langs kwam, werd royaal getrakteerd en zo
waren die flessen gauw op. Joop had er maar een glaasje van gedronken, hij
vond het bocht! Alsjeblieft even afrekenen: ook voor Joop 80 francs te
betalen.
In de Cinema van La Baulle draaide een mooie film: "De Graaf van
Monte Christo". Ze verheugden zich er al op. Maar helaas, na de trein
van 7 uur ging er die zondag geen andere meer. Geen film dus. Er werd nog
het een en ander gekocht, de winkels waren ondanks de invasiedreiging
gewoon open, ook op zondag. Peter kocht een paar grammofoonplaten en ook
Joop vond een plaat van Charles Trenet, die was door zijn neef Jan in Den
Helder besteld.
De week daarop ging er weer een verloftrein en (het wordt wel
vervelend), weer niet voor Joop. Bij navraag bij Radsky verzekerde deze
hem, dat hij beslist op de volgende trein kon rekenen. Daar mocht de man
(vond Joop) niet op terugkomen.
Er was een nachtkarweitje te doen, de keuken van het lager Mackensen
moest ook geschilderd worden. Ze peesden die nacht goed door en waren
vroeg klaar. Een heerlijke grote pan soep had de kok voor hen klaargezet.
Ze moesten het wel eerst opwarmen maar zaten dan heerlijk te smullen. De
nachtwaker, Reitsma, een Fries, kwam er gezellig bij zitten. Peter ging
nog een douche nemen, maar de anderen gingen de barak opzoeken.
De volgende morgen had Joop geen zin om weer om 8 uur aan het werk te
gaan en bleef een uurtje langer liggen. Dat was (bleek later) door hem een
zeer verkeerde beslissing! Want in dat uur was Nowodka geweest en had de
daar aanwezige Hollanders opgedragen zich reisvaardig te maken, ze gingen
vertrekken naar een plaats aan de overkant van de Loire, Prefailles
genaamd. Al de namen waren opgeschreven, maar die van Joop was er dus niet
bij! Hij vond dat niet zo erg, want het verlof was nu officieel. Hij moest
met de OT-man Goring het werk afmaken, dat afmaken had niet veel om het
lijf, een paar kozijnen aan de kantine en nog wat kleine karweitjes, dat
kon op hun sloffen gedaan worden.
Toen chef Kruger vrijdags langskwam als controle, moest Joop hem te
woord staan, want Goring de OT-er was nergens te vinden. Kruger zou de
volgende dag pas met het geld komen, dat was jammer, want Joop had andere
plannen. In verband met zijn aanstaand verlof moest hij nodig in St.
Nazaire zijn. Daarom vroeg hij aan Joost van Hengelo om zijn geld aan te
nemen. Maar gelukkig, op de weg van St. Andre naar St. Nazaire (lopend)
passeerde het firma-autootje en stopte, geen standje. Wel kreeg hij van
Fraulein Feuerlein (18 jaar) zijn geld en… post. Het was maar goed
achteraf, die ontmoeting met de firma,want Joost van Hengelo had geen
firma-auto getroffen. ‘s Avonds ging Joop naar de barak van Goring om
zijn urenkaart te vragen. Hij bleek bezopen en joeg hem met getrokken
revolver de kamer uit.
-
HET TWEEDE VERLOF
Maart 1943.
Joop had nog geen kans gezien, frans brood te kopen, om mee te nemen naar
Holland. Hij hoopte in Nantes wat op te doen. Maar juist hadden de Belgen
op stube 11 een voorraadje brood op gedaan. Joop was er als de kippen bij
en zag kans om een paar broden te kopen. De volgende morgen vroeg, na
afscheid te hebben genomen van de resterende landgenoten, die met de
werkmanstrein mee moesten, ging hij naar de keuken om de reisverzorging te
halen: een hele kuch, een groot stuk worst, vijf porties boter en een tube
smeerkaas. In de kantine van lager Mackensen, waar Joop kennelijk een
potje kon breken, had hij 5 kilo witte bloem gekocht. Ook twaalf eieren,
een paar zakjes zwarte bonbons en meer kleinigheden gingen in de koffer,
om toch met veel cadeaus thuis te komen in Schiedam. Vertrouwensman Van
Zom, uit Gouda, een NSB’er, was toch nog ergens goed voor. Hij regelde
dat Joop met een autobus mee kon rijden naar St. Nazaire, waar Joop de
hollanders van de andere firma trof die ook meegingen met de verloftrein.
Er waren deze keer geen mensen van de eigen firma bij. Hij trof ook
Theo v.d. Hout aan (schoenmaker ja heus!), en ene Wolfswinkel, beiden uit
het hollandse lager Herbert Norkusz bij Montoir. Die laatste werd
uitgeleide gedaan door zijn franse vriendin, een struise dame van ongeveer
25 jaar.
Ze moesten wel vanaf het station Montoir vertrekken, want vanaf station
St. Nazaire was nog niet mogelijk, vanwege de verwoestingen. Ze werden
voorzien van een vrijbewijs om te reizen tot Nantes, alle namen werden
erop vermeld, dat was dus beter geregeld dan voorheen!
Als leider werd aangesteld voornoemde Wolfswinkel uit Den Haag. Het
leek hun beter om in Savenay in de verloftrein van Lorient te stappen,
want de ervaring leerde, dat in Nantes de trein propvol raakten. Ze hadden
nog volop de tijd en gingen wat winkelen. Joop ging zijn voorraad voor
thuis wat aanvullen, o.a. kammetjes, naalden, machine- en handgaren. Er
was ook vis, levende paling zelfs, maar geen gerookte. Dat vond hij
jammer, want zijn vader was gek op gerookte vis. Ze vormden een groep van
vijf min of meer bekenden van elkaar, inbegrepen de vriendin van Jaap
Wolfswinkel en gingen in een cafe een glaasje drinken.
Ze zagen dat daar werd gekookt en vroegen brutaalweg, wanneer het eten
opgediend zou worden? Over een half uur heren! Er moesten wel brood en
boterbonnen gegeven worden, maar Madeleine, de vriendin van Jaap, had er
genoeg bij zich. Ze hebben daar heerlijk gegeten, niet veel, maar goed! De
groep van vijf was inmiddels tot acht gegroeid en wat bleek bij het
afrekenen? Een van de bijgekomende, een Rotterdammer, had geen rooie cent
te makken, maar was wel lekker bijgeschoven! Daardoor kwam het te betalen
bedrag per man (zonder de flessentrekker) op 50 francs. In hollands geld
uitgerekend nog geen 1,50 gulden, hallo! Maar het gunstigste zakgeld voor
een Bayerle-werknemer was nu 350 francs, slechts 10 gulden per week. De
Karl Kubler mensen kregen bijna de helft. Maar,ze gingen naar Holland en
dat moest gevierd worden.
De verloftrein kwam mooi op tijd en ze veroverden een best plaatsje in
een nog lege coupe. Op het perron had Jaap al afscheid genomen van zijn
Madeleine en verzekerde haar, dat hij beslist terug zou komen. Van hem of
van haar heeft Joop nooit meer wat vernomen. Tot Nantes hadden ze een
goede reis, maar nauwelijks daar aangekomen, begon het luchtalarm te
janken. In de richting van St. Nazaire was de lucht bezaaid met
lichtkogels en het afweergeschut blafte er op los. De belaagde stad lag
hemelsbreed 40 km van Nantes verwijderd, ze waren dus vuurbang dat het
bombarderen zich ook naar deze stad zou uitstrekken. Het geluid was niet
te horen, want de wind was oost. De ellende was wel zichtbaar, vuurgloed
en rookwolken. Vertrek toch trein! riep menigeen, maar hij bleef maar
staan, kwartier na kwartier. Bezorgd zagen ze het licht van de
lichtparachutjes steeds dichterbij komen en ze konden het geschut nu
horen. Het begon steeds donkerder te worden. Maar eindelijk vertrok de
trein, net op tijd, want er verschenen nu ook vliegtuigen boven Nantes.
Ze konden dat zelf zien, omdat enkele ervan in zoeklichten werden
gevangen. Er werden ook lichtparachuutjes uitgeworpen. Grote angst onder
de verlofgangers, maar natuurlijk nog meer onder de inwoners van Nantes.
Die hadden tot nog toe, van oorlogsgeweld weinig te lijden gehad. Ze
telden veel evacue’s onder haar inwoners, o.a. van St. Nazaire en
Lorient. Toen ze eindelijk de stad uitgereden waren en zich meer in het
open land bevonden, konden ze tot hun opluchting constateren, dat het
spervuur en zoeklicht-activiteiten boven de zo juist verlaten stad,
afnamen. Wel was de lucht boven St. Nazaire rood gekleurd. Later hoorden
ze, dat er veel schepen in de haven in brand geschoten of gezonken waren,
maar wat nog erger was, dat de rest van de stad ook in puin lag. Ze
moesten maar afwachten of, na terugkomst van verlof, de diverse hollandse
lagers nog bestonden, want vooral lager Herbert Norkusz, bij Montoir, lag
dicht bij militaire objecten. Daar waren geen behoorlijke schuilkelders
voor burger gebruik, wel vlakbij voor de bewoners van het marinelager.
Het was dan wel een eindje lopen met de koffers en verdere eigendommen,
jassen etc.want zo hoorde Joop wel eens, waren bij terugkeer in de kamers,
spullen gestolen. Later is Joop dat zelf overkomen,wiens koffer en goeie
winterjas, na terugkeer was geklauwd en dat was bewezen, door fransen
gedaan.
Toen ze teruggekeerd waren van verlof, hoorden ze dat het allemaal wel
mee viel, er waren zelfs veel minder slachtoffers te betreuren onder de
bevolking, dan de aanval daarvoor. Ook onder de Belgen en Hollanders (w.o.
Friezen) geen doden. Het gebeurde op zondag en dan werd er minder gewerkt!
Nu weer terug bij de treinreis naar huis.
Die verliep voorspoedig en rustig. Maar toen ze bij station Delftse
Poort in Rotterdam uitstapten, hoorden ze van enkele afhalers, dat de
vorige dag Schiedam een bombardement had meegemaakt, ook enkele bommen
waren gevallen in woonwijken vlakbij de werf Wilton Feijenoord, wat het
doel was van de vliegers.
Voor Joop zijn familie was zijn terugkomst niet bekend, er was niemand
van hen bij de afhalers aan het station Hij kocht een tramkaartje voor
Schiedam, en ging vanaf de Koemarkt met een RET bus naar huis. De vreugde
was groot, om broer en zoon zo onverwachts voor de deur te vinden. Ze
waren natuurlijk ook blij met de cadeaus en etenswaren.
De volgende dag maakte hij het bombardement op Delfshaven mee. Zoals zo
dikwijls het geval was, zoals Joop had ondervonden, gooiden de Amerikanen
heel veel mis, om zo gauw mogelijk van hun zware bommen te worden verlost.
Anders kon hij dat niet verklaren, want wat had het nou voor nut om die
volkswijken in St. Nazaire plat te gooien? Goed, in Schiedam lag de wijk
dichtbij de werf van Wilton Feijenoord, maar Delfshaven? Een bom van de
ongeveer 10 stuks die in Schiedam vielen, kwam terecht op de keuken van
het ziekenhuis, waarbij ook een broer van Gijs van Schelven gedood werd.
Aan de prettige verloftijd, die Joop doorbracht, ook met zijn vrienden,
kwam een einde. Hij kreeg wel een verlenging om werkkleding in Delft, bij
het magazijn van de OT, te bemachtigen. Er waren ook op het Rotterdamse
station meerdere bekenden aanwezig, o.a. de eerste Nederlandse sanitater
Van Zwet en Cor Joosten. Die bediende in La Baulle een duits
benzinestation, waar ze graag Hollanders voor hadden. De voorkeur was er
voor hen die iets Frans spraken, vanwege de meest franse chauffeurs die op
de diverse firma-auto’s.reden en daar kwamen tanken.
De groep had een lege coupe gevonden, niet moeilijk vanwege het vertrek
uit Amsterdam! Ze hadden verder een prettige treinreis, onderbroken door
de traditonele handel in Belgie, van pakjes tabak, inlandse uiteraard.
Soms goede en soms slechte kwaliteit. Nadat ze met de boemel vanuit Nantes
in St. Andre waren aangekomen, bleken alle hollanders (meest Friezen) van
de andere firma in lager Hindenburg te liggen. De Duitsers hadden het
naburig (en door de hollandse groep opgeknapte) lager Mackensen bevolkt.
Niemand van Bayerle was nog achtergebleven, alles zat in Prefailles. Pech
voor Joop. Hij ging nu eerst naar Pornichet, naar het bureau van de firma,
om zijn nieuwe urenkaart te halen. Fraulein Feuerlein was alleen aanwezig.
Joop vroeg of hij op transport mocht naar zijn maats in Prefailles. Zij
wist dat niet. Joop moest dat maar aan Nowodka vragen. Hij moest in de
loop van de dag maar eens terug komen.
Hij ging het stadje nog eens verkennen. De enige "Hollander"
die hij ontmoette, was de NSB’er en vertrouwensman Van Zom. uit Gouda,
met wie hij een eindje opliep. Van hem hoorde hij wat van het wel en wee
uit het hollandse kamp bij Montoir, want ze hoorden van elkaar alleen via
toevallige ontmoetingen, zoals bijv. de rondritten per firma auto met
materiaal
s`Middags ging hij weer naar het bureau, maar Nowodka was nog niet
verschenen. Wel was aanwezig de directeur Radsky. Hij had persoonlijk geen
bezwaar, maar Nowodka moest daarin beslissen, zei hij! maar die was er nog
steeds niet! Voorlopig moest Joop zich maar melden bij Pentek, die Pool,
die werkte met een groep Fransen op een vliegveld dat was bij Escoublac.
Joop zou er dan wel meer van horen. Dus niet!
Het was een eind lopen vanaf zijn lager bij St. Andre naar dat
vliegveld, hij was daar nog nooit geweest. Via allerlei weggetjes en
weilanden en natuurlijk lang zoeken werd het gevonden. Het bleek 2 uur
lopen te zijn en het beloofde firma-autootje liet verstek gaan. Joop kwam
daar tegen 10 uur aan en werd door de schildwachten van hot naar her
gestuurd. Eindelijk kon hij zich bij Pentek melden. Hij kreeg als taak om
een bunker met tarnverf te camoufleren. Hij was daar al gauw mee klaar,
want het materiaal was op. Het wachten was nu op de firma vrachtauto.
Ook de anderen (meest Fransen) konden niet verder en brachten de tijd door
met muntjes gooien, een soort "jeu de boulle". Een eind na de
middag kwam de auto, met o.a. Nowodka om materiaal te brengen, Joop moest
op de wagen klimmen en het spul uitladen, om daarna met de wagen mee naar
Pornichet te gaan, om nieuw materiaal te gaan halen in het magazijn
aldaar. Terloops deelde Nowodka hem mede dat hij voorlopig bij de groep
Pentek moest blijven. Zeer teleurgesteld vroeg hij waarom dat nou niet
anders kon, het is zo’n vreselijk eind lopen! Daar had die chef maling
aan. Op jouw leeftijd moest ik ook veel lopen. Discussie ten einde!
De auto waar ze materiaal op hadden geladen ging naar St. Nazaire.
Onderweg stopte de auto op Joop’s verzoek vlakbij St. Andre. Wel moest
hij dan nog een kilometer naar het lager lopen, maar geen 2 uur zoals die
morgen. Maar Joop zou Joop niet zijn, als hij niet vlaste op een
mogelijkheid om toch in Prefailles te komen. Erg gevaarlijk hoor Joop! Als
je met Nowodka in conflict komt, zijn de rapen wel gaar.
-
NAAR PREFAILLES
‘s Avonds kwam de Fries Sietse Groot met een burger-streekbus uit
Prefailles, om zijn liefje op te zoeken, dochter van de boer vlakbij het
lager, en waar men wel eens melk en eieren ging halen. Sietse stelde Joop
voor, om met hem de volgende dag mee te gaan naar Prefaillles. Het was wel
een dilemma voor Joop, want tegen de wens van de arrogante
"Wodka" in te gaan stond gelijk met dienstweigeren! Maar Jopie
was ook niet voor de poes en ging dan ook zijn koffer weer inpakken.
Sietse zou hem helpen met het dragen. Zelf was hij zonder bagage, alleen
wat eieren in een klein koffertje.
Ze moesten in St. Nazaire met de veerboot over de Loire, dat veer was
gelukkig niet zover van de plaats waar de trein stopte. De boot vertrok om
8 uur en was in een half uur over. Aan de overkant, Mindin geheten, stond
een franse autobus de veergangers op te wachten. De bus was gauw vol, de
bagage werd bij de andere spullen op het dak van de bus geladen. Zelf
hadden Sietse en Joop een nauwe staanplaats tussen zwetende boerinnen en
kakelende kippen in manden. Eerst kochten ze een kaartje naar Prefailles,
30 francs. Het was wel een lange weg naar dat kamp.
In Prefailles aangekomen kwamen ze terecht in een voormalig hotel, dat lag
vlak aan zee. Het was nu als OT-lager in gebruik genomen. Dit hotel waar
de landgenoten verbleven heette Hotel du Casino, kennelijk voor de oorlog
een ontspanningsoord voor de hoge pieten uit de streek. Het lag erg
liefelijk, met een mooi uitzicht op zee. Bij eb strekte zich een ruige
ruwe stenen vlakte uit in zee, bedekt met wier.
Eerst ging Joop naar de lagerchef. Met behulp van Sietse, die met een
plausibele reden de komst van Joop verklaarde, ontving hij de nodige
spullen, zoals etenspannetje, de dagelijkse verzorging, kuch, boter en
sigaretten. Die sigaretten moesten wel betaald worden, Aries voor 12
francs de 12 stuks, niet duur. Met Sietse ging hij naar boven. Op de 1e
verdieping huisden Sietse en ook Dolf Steens. Verder nog enkele
landgenoten. Op de 2e verdieping huisden Peter met zijn
grammofoon en Joost van Hengelo. Kort daarvoor waren Piet Borst en Dirk
van Eik met verlof gegaan, zodat er plenty ruimte op de kamer was, er
waren dus bedden vrij.
Die bedden waren twee persoonsbedden, echt van die dure hotelbedden. Joop
kon zich er heerlijk op uitstrekken, maar moest uitkijken bij het
omdraaien niet aan de andere kant op de vloer te belanden, het waren
boterzachte dubbele matrassen!
Ze waren wat aan de vroege kant, maar besloten toch maar aan het werk
te gaan, om toch een halve dag op de urenkaart te krijgen. Het was een
klein kwartiertje lopen langs de strandweg naar het werkobject. Onderweg
kwamen ze twee OT- voormannen tegen waaronder Otto Marks die hij nog kende
van Angers. Hij was zeer verbaasd Joop daar aan te treffen, want hij stond
niet op zijn kaart. Hij vroeg dan ook waarom Joop zelfstandig naar dit
lager was gekomen? Joop antwoordde dat Hr. Radsky had gezegd er geen
bezwaar tegen te hebben als hij er kans toe zag (dat was een halve leugen,
Joop.) Over de opdracht van "Wodka" zweeg hij wijselijk, maar
dat zou hem opbreken!
Het werkobject bleek een marinelager te zijn, er stonden drie heel
grote kanonnen, Dikke Berta’s genoemd, 25 cm zeegeschut. De bunker waar
aan gewerkt werd was de grootste die Joop tot nog toe had gezien, het was
een groot ondergronds complex van gigantische uitgestrektheid.
Aangekomen op de plaats waar de anderen aan het werk waren, was Joop’s
vriend Peter stomverbaasd hem aan te treffen. Er ging namelijk het praatje
(al weer?) dat hij, toen hij met verlof was, tijdens het bombardement van
31 maart in de omgeving van Rotterdam, was omgekomen. Hoe dat rare praatje
er is gekomen, is altijd een raadsel gebleven, maar Peter had het vast
geloofd!
Joop werd ook verwelkomd door Joost van Hengelo en Dolf Steens. Ze
vroegen hem honderduit over de gebeurtenissen in Holland. Van werken kwam
niet veel. Om 12 uur ging iedereen naar de keet. Daar was een oude debiele
Estlander de keetbaas. Er stond een enorm fornuis en dat hield hij aan. De
bunkersoep werd door 2 man uit het lager gehaald, meestal door Fransen.
Veel "soeps" was het niet, ze hadden wel eens betere gehad.
De oude baas, de Estlander, leek wel 80 jaar, maar was 69. Hij was uren
aan het woord, mompelend in franse en duitse zinnen door elkaar. Een van
de Fransen zei hem zijn mond te houden, maar hij brabbelde toch door,
niemand luisterde naar hem, een zielig geval! Hij woonde al 23 jaar in
Frankrijk en was uit Rusland gevlucht tijdens de revolutie, nadat zijn
vrouw en kinderen waren omgekomen. Hij was nu moederziel alleen op de
wereld.
Om 5 uur werd er afgenokt en lopend ging het weer naar het
"hotel", onderwijl maar praten en in groepjes lopen. Joop liep
met Peter, een paar Fransen en een nog jonge Zwitser Leon Rozier, die goed
Frans en Duits sprak. Voor hen liep al mompelend de oude Thomson, zoals de
Estlander werd genoemd. Hij liep met een dennentak boven zijn hoofd en met
die rare puntmuts onder de verf leek het net Robinson Crusoe.
Om 8 uur was het eten geblazen in de grote eetzaal beneden. Dat eten
viel Joop bitter tegen. Ten eerste was het weinig, verder niet smakelijk
en ook de naslag (rest van het eten dat overbleef) die ze gewend waren,
was heel gering. Niet de moeite om er voor in de rij te gaan staan. Ook
brood was er weinig, een kwart kuch en een zeer klein beetje boter, beleg
zoals kaas was er twee maal in de week, ook weinig. Maar het uitzicht op
zee vergoedde veel, de zee was soms erg woelig, en het was heerlijk slapen
bij het geluid van de branding.
Dolf Steens en Joost van Hengelo. en nog een onbekende van Joop, gingen
veel clandestien werken in de keuken van het marinelager. Ook de barak van
de marinecommandant kreeg van hen een kleurtje. Hoewel ze geen van driëen
schilder waren, werden ze ruimschoots financieel beloond, en dat met de
verf en de kwasten van de firma! Voor vrijbuiters als zij waren was er
geen vuiltje aan de lucht, wel voor Joop met zijn zelfstandig handelen
tegen de wil van "Wodka" in. Maar dat komt later aan de orde.
Joost van Hengelo was een speciaal vriendje van de polier Otto Marks
geworden, dat bleek uit alles. Misschien is er wat afgeschoven, de man
moest er van weten, maar misschien gold het wel: mijn naam is haas! en ik
weet van niks! Maar voor Joop was die Otto een moeilijk mannetje.
Het gebeurde eens dat Joop met anderen op een wiebelige stelling in de
bunker aan het werk waren en dat er door een onverwachte beweging, de
plank, waarop de potten verf stonden, kantelde en uitgerekend de pot van
Joop er afgleed en leeg liep. Otto was woedend en maakte hem uit voor
saboteur, communist, een vaule (luie) hollander en andere superlatieven.
Hij zou wel zorgen dat de schade van zijn zakgeld afgetrokken werd! Joop
dus in angstige afwachting. Maar gelukkig, de OT-er stond er om bekend
gauw hoog van de toren te blazen, maar het ook weer gauw te vergeten.
Diezelfde dag nog sprak hij weer gewoon met Joop, m’n Jungen, zei hij,
wees toch voorzichtig met dat kostbare materiaal! Maar helaas, ze hadden
niet op de venijnige Elzasser Sepp gerekend, dat zou later blijken.
Toen Nowodka de volgende maandag kwam, om o.a. het zakgeld te brengen
(weer eens 2 dagen te laat), gelastte hij Jacob Hofman (de fietsenmaker!),
die bij hem was, Joop op te halen uit de bunker. Joop was er al bang voor
geweest en kneep hem danig. Nowodka was in de materiaalloods, en zonder
een woord te zeggen pakte hij Joop zijn urenkaart en schrapte 2 dagen van
de kaart. Verontwaardigd vroeg Joop wat hij had misdaan en toen werd de
man toch kwaad!
Hij begon te tieren dat Joop zijn verbod om naar Prefailles te gaan, had
genegeerd. Joop verdedigde zich nog zwakjes, dat Radsky het wel goed vond,
maar Nowodka zei dat hij (de directeur dus) daarin niets te vertellen had.
Hij was behoorlijk beledigd!
Achteraf was het wel begrijpelijk,dat hij kwaad was, want Joop was wel erg
buiten zijn boekje gegaan. Maar om zo zwaar te straffen? Te gek! 2 dagen
voor niets gewerkt. En als extra straf: een strop van 180 francs zakgeld.
Wat kreeg Joop toen een hekel aan "Wodka", waarschijnlijk ook
wederzijds. Later woekerde de affaire nog wat door: Sepp de onbetrouwbare
OT-er moest daar weer tijdelijk weg en die heeft, heel laf de boel
verdraaiend, op het firma kantoor verteld dat de Hollander Joop Geels een
pot verf had omgetrapt. Vecht daar nou eens tegen!
Het resultaat was dat hij de volgende week, nog eens 100 francs minder
zakgeld kreeg als straf. Peter die op die zelfde plank had gestaan, voelde
zich mede schuldig en gaf hem 50 francs. Eerst dacht hij dat Otto Marks
dat geintje geflikt had, Joop vroeg dat dan ook regelrecht aan hem, maar
die verzekerde Joop dat hij aan dergelijke achterbakse streken niet mee
deed. Die OT-ers onderling, haat en nijd!
Tijdens de schafttijd gingen enkelen van de ploeg bij eb tussen de
rotsen krabben vangen. Op het fornuis van Thomson werden ze dan gekookt en
opgegeten. Het was voor Joop de eerste keer dat hij kennismaakte met deze
"fruit du mer" en het smaakte hem heel goed!
Ook kokkels werden gegeten. Met een beetje zout smaakten ze heel goed. Ze
werden met een zakmesje van de stenen gehaald en dan opengepeuterd werden
ze als oesters gegeten. Maar daar deed Joop niet aan mee. Hij had een
aversie tegen oesters!
Joost van Hengelo en Dolf Steens, hadden ieder een maitresse in het
dorp gevonden. Joost vond een 40-jarige weduwvrouw, haar zus kwam er bij,
en toen was het viertal compleet. Hoewel ze met het clandestiene werk bij
de marine best wat geld verdiend hadden, kostten hun amoureuze affaires zo
veel, dat ze dikwijls midden in de week,niet eens het rantsoen sigaretten
konden betalen, of geen geld hadden voor het door de Fransen te koop
aangeboden brood.
Op een dag gingen Peter en Joop samen wandelen, langs het strand naar
richting St. Michel. Ze genoten van de daar prachtige ruige kustlijn.
Sommige rotsformaties waren wel 10 meter hoog en er waren ook grotten.
Peter maakte er wat foto’s van. Dat was eigenlijk wel link, want vlakbij
waren marine geschutstellingen. Na vanaf het strand door een moerassig
stuk land te hebben gelopen, om met een omweg weer naar Prefailles te
gaan, kwamen ze door een klein dorpje met een kerkje en een café.
Ze dronken daar in dat cafe een half flesje betere rode wijn voor slechts
20 francs, erg goedkoop! Vandaar weer naar Prefailles. Er werd weer
gegeten en ditmaal was het veel beter, gekookte aardappelen met een flink
stuk schapenvlees en daarbij een halve liter rode wijn de man.
De eerste mei was Joop aangekomen in dit "hotel" en de
dertiende vertrok hij weer met anderen. Op een dag, de maandag na hun
strandwandeling, kwam Otto weer, erg druk doende en deelde hun mee dat de
firma-auto zojuist was geweest, met nadere instructies. Er zouden enkelen
met Jacob Hofman overgeplaatst worden naar St. Brevin, daar was een duits
en frans lager. Ze zouden in het duitse lager komen, en ook duitse
"verplegung" (verzorging dus) krijgen. Twee Hollanders waren er
al en volgens Otto Marks wachtte de groep daar een waar luilekkerland.
Volgens hem was deze uitzending een hele eer. En de volgende dag kwam hij
zeggen dat Sietse Groot, Peter de Zwart en Joop waren
"uitverkoren" om daar te werken. Onder leiding van die valse
steeds bezopen polier Jacob Hofman leek hen dat wat minder leuk. Maar
goed, Joop en Peter waren het lager spuugzat, ondanks de wel heerlijke
franse zachte bedden, maar er was niks te beleven en ook geen goed eten!
Maar oh oh. Die Peter haalde op de laatste dag een stommiteit uit. Op
verzoek van een ander moest er een kast opengemaakt worden en Peter zou
dat wel even fiksen. De stommeling nam een brandblusser als voorhamer, en
wat gebeurde er toen, erg voorspelbaar, dat ding ging spuiten!
Peter, erg zenuwachtig, liep heel de gang door om in het waslokaal de fles
leeg te spuiten. Maar er ontstond natuurlijk een dik spoor van schuim
overal. Al gauw kwam de controlerende lagerchef vragen wie (alweer!) deze
sabotage op zijn geweten had. Niemand reageerde en Peter kneep hem als een
dief, want bij "einsperren" (arresteren), zoals er gedreigd was,
ging zijn vertrek de volgende dag in rook op.
Als niemand zich zou melden zou de "Feldgendarmerie" de hele
groep "einsperren", maar iedereen zweeg.
Peter en de andere twee hoopten dat na het snelle vertrek de volgende
dag, het snode plan van de lagerchef vanzelf over zou zijn. Van Hengelo en
zijn maat waren weer eens bij de vrouwtjes en wisten van niks, die moesten
maar de toorn van de chef opvangen, hoopten zij. Puck Bennik, huisde in
een ander vertrek en die knul was niet te vertrouwen.
De volgende dag moesten ze tot 11 uur blijven werken, ze leverden de
plamuurmessen en kwasten in bij Otto, en namen afscheid van de
achterblijvers. Om 12 uur kwam de firma-auto om hen op te halen, maar
daarvoor was er nog een vervelend incident. Weer die zenuwpil, Marks, kwam
op hoge poten naar hen toe. Hij miste nog diverse kwasten. Zij verzekerden
hem dat alles keurig in geleverd was. Maar ze logen, zei hij! Peter en
Joop moesten met hem mee naar de "Baustelle". Onderweg deed hij
heel paniekerig, ze hadden hem bestolen!
Nu, de zaak bleek in orde, alles was keurig ingeleverd. Een paar
achterblijvende franse schilders hadden de potten en plamuurmessen
ingepikt, dat was heel duidelijk. Maar Otto nam er toch geen genoegen mee,
hij bleef maar zeuren over "sabotage" en hij zou wel zorgen dat
de schade van hun loon afgetrokken zou worden, …al weer dus!
Gelukkig bleek het deze keer geen gevolgen te hebben. Otto blies wel eens
meer hoog van de toren. Maar ja, ze werden weer eens in het verdomhoekje
gezet. En het feit van de verdwenen kwasten etc. had ook een andere
oorzaak kunnen hebben, bijvoorbeeld het clandestine werk van H. en S. Maar goed, ze gingen met verwachte problemen op pad, maar achteraf bleken
er geen moeilijkheden meer te zijn voor de achterblijvende landgenoten.
De firma-auto, die om 2 uur zou komen, was uren te laat. Het was een
oude rammelkast, beladen met oude cementzakken.
In het kleine plaatsje St. Brevin aangekomen, bleek het een verlaten
villadorp te zijn, een soort Wassenaar! Weer een probleem: de vrachtwagen
moest daar ergens zijn. Ze moesten er uit en moesten maar zien in Mindin
te komen, waar de lagers waren. Nou dat viel niet mee, Joop met zijn zware
houten koffer. Peter had ook nog het probleem van de mee te zeulen
koffergrammofoon.
Jacob de "fietsenmaker" had maar een klein koffertje en ging
er alleen vandoor, hen in de steek latend. Het was zeker nog een kilometer
en met stukjes en beetjes gingen ze naar het "El Dorado" van
Marks. Uiteindelijk kwamen ze toch aan in het beloofde land. Onderweg was
er geen auto te zien geweest.
Het lager Mindin bleek vlakbij de aanlegplaats van de veerpont naar St.
Nazaire te liggen. De weg daarheen moesten ze wel steeds vragen. Een paar
Duitsers wezen hen de weg. Onderweg daarheen kwamen ze voorbij een winkel,
waar koekjes ("galettes") werden gekocht. Ze werden per stuk
verkocht voor 2 à 3 francs (zo’n 7 en een halve cent).
Voor dat ze in het kamp aankwamen, passeerden ze tot hun schrik de
lagerchef van Prefailles. Hij zat in een luxe autootje. Hij groette hen
echter vriendelijk lachend en bleek het hele geval van de vorige dag
vergeten te zijn. Peter: hoera !
Beschrijving van de omgeving (uit een vacantieboek)
St. Brevin les Pins, een druk bezocht eenvoudig badplaatsje, vooral bij
Parijzenaars in trek. Verspreid tussen de dennen liggen talrijke zomer
huisjes. Het strand is minder mooi dan van St. Brevin aan de oceaan, het
zeewater is slibrijker
De ligging van het lager Mindin viel al gauw tegen: grauwe stenen
barakken, het was een vroegere franse kazerne. Het was verdeeld in een
duitse en een franse afdeling, gescheiden door een grote kantine.
Daarnaast een duits marinelager, met een eigen ingang. De beloofde
"marineverplegung" bleek later een wassen neus te zijn.
Ze kwamen al gauw Jacob Hofman tegen. Die bracht hen naar een klein
gebouwtje, waar de twee Hollanders ook huisden. Er was daar een kamer voor
de nu aangekomen groep. Ze gingen de matrassen en dekens halen en
ontmoetten toen de 2 anderen. Ze stelden zich voor: de één heette Visser
en de andere Albert Koerd, beiden Amsterdammers. Albert bleek een prettige
jongen, maar pochte veel op zijn kracht. Hij was ook kampioen Jiu Jitsu
geweest.
Ze kregen zowaar een laken op hun bed, dat was een ongekende weelde,
nog niet vertoond! Maar het was van korte duur.
Ze gingen hun etenskaart halen bij de lagerchef, en daar hoorden ze via
een Elzasser, die daar als tolk voor de Fransen fungeerde, dat er geen
sprake meer was van marineverzorging en ook niet die van de OT, maar
franse verzorging en die was ook niet slecht, verzekerde hij. Dat viel dus
tegen, want die duitse verzorging betekende wel 3 sigaretten per dag of
een half pakje shag in de 4 dagen. (Ter informatie: de duitse benaming van
verzorging is "verplegung" nu gebruiken we maar de benaming
"verzorging")
Er werd dus gegeten aan de franse keuken, waar een grote ruime eetzaal
bij hoorde. Dat eten was ook niet slecht, het was stamppot van aardappelen
en witte bonen met vlees, een kwart kuch en boter. Toen de andere twee
hoorden dat de duitse "verplegung" ophield, ging Visser op hoge
poten naar de lagerchef, om er tegen te protesteren. Hij kwam met hangende
pootjes terug (wat een toepasselijke beeldspraak!) Er was geen verschil,
ook zij moesten bij de Fransen gaan eten.
De luxueuze lakens moesten ook ingeleverd worden, dat prinselijke
gevoel had dus één nacht geduurd, nu geen ‘Prins" Joop meer!
De volgende morgen moesten ze de twee anderen vergezellen naar het
bestemde werkobject. Dat was lopen geblazen, want de autobus met franse
werkmensen van de firma Weis en Freitag vertrok al om 7 uur. Dat vonden de
verwende Hollanders wel wat vroeg. Maar het was mooi weer en de stevige
wandeling was gedeeltelijk in de baas zijn tijd.
Het werk was een kleine 4 km van het lager af, een
"Baustelle" voorbij St. Brevin. De bunkers lagen alle in de
bossen, tussen verlaten villa’s, sommige van die villa`s werden bewoond
door marinemensen. Eén van die marinemensen was een Hollander, maar van
duitse afkomst, daarom moest hij ook dienen in het leger. Als ze (die
marinemensen dus) eten over hadden, werden ze geroepen en kregen een grote
pan met eten, die ze onderling moesten verdelen. Er was natuurlijk ook de
onvermijdelijke bunkersoep, die moest dan gehaald worden bij het franse
werkobject, drie minuten lopen verderop. De soep was van een betere
kwaliteit dan de soep van de Grootkeuken uit Pornichet. Want deze soep
werd in de franse keuken gekookt. Het bestond uit veel vermicelli met
groenten, soms ook met aardappelpuree, ook was er wel eens geen soep maar
gortepap.
Van de toeziende polier Jacob Hofman hadden ze geen noemenswaardige
last, meestal zat de man bij landgenoten in een cafe te drinken, en heus
geen limonade!
Het eten in het franse lager was zeer verschillend, de ene dag
aardappelen, groente en vlees, de andere dag koolsoep. Beleg voor het
brood: eens in de week een stukje kaas of een stukje worst. In het lager
huisden ook frans lager- en keukenpersoneel o.a. enkele min of meer jonge
meisjes. Eén ervan was Luisette, een mollige Nazarienne. Er was ook een
zwartharige knappe Parisienne, Simone. Ze sprak goed Duits. Ze had
daarvoor 2 jaar in Oostenrijk gewerkt. Ze was wel verloofd met een
marinesoldaat, maar was niet het type van een moffenhoer, ze was goed voor
iedereen, ook voor de Hollanders, ze kregen soms een kwart kuch, of een
stukje boter stiekem toegestopt. Die vrouwen zorgden ook in de keuken voor
de franse verzorging van de werkmensen
Door Simone en andere Francaises werden er ook soms stukken vlees voor
enkelen van de groep in handen gedrukt. Ook kwamen ze wel eens bij hen op
de kamer en hadden dan hele gesprekken. Verder kregen ze ook franse
vrienden, een ervan had een hollandse naam, klonk als Kool. En de ander
heette Pierre Fresnan. Wederzijds kwamen ze bij elkaar op bezoek. Ook met
de Elzasser Hans hadden ze een goed contact. Later werd dat veel minder,
maar daarover later.
Er was in dat kamp een kamer met Algerijnen. Met één van hen, Ahmed
Boulhala, gingen ze goed om. Op hun kamer werden dan wat spelletjes
gedaan, o.a. "kassie zes" gooien met dobbelstenen (niet om
geld). Ahmed leerde Joop tot 10 tellen in het Arabisch. Van die Ahmed
heeft Joop nog lang een pasfoto in bezit gehad.
Al met al was het best uit te houden tussen die Fransen. ‘s Avonds
ging de groep wel eens wandelen langs de Loire, dikwijls vergezeld van
Luisette en Odette. Die laatste was behoorlijk verkikkerd op Joop.
Op een dag kwam de lagerchef zeggen, dat ze uit het apart staande
stenen gebouwtje moesten vertrekken, het lag in het duitse OT-gedeelte en
er moesten nu Duitsers in komen. Ze werden verwezen naar een iets grotere
kamer, maar wel in het franse lagergedeelte. Dat was geen promotie, maar
ze wenden er snel. Er kwamen nu meer Hollanders bij de kleine groep. Die
konden dan de evengrote kamer ernaast betrekken. De twee kamers grensden
aan een grote lege slaapzaal, die door hen niet gebruikt werd. Vlakbij was
een flinke wasplaats.
Ahmed Boulhala
In de ene kamer huisden Peter, Sietse, Visser, Joop en Albert Koerd. In
beide kamers waren de houten bedden boven elkaar zoals overal in de andere
OT- lagers. Voor elke twee kribben was er een kast vlak er naast. De kamer
had het uitzicht op een meertje, dat was gelegen tussen hun lager en dat
van de marine, dat meertje was een onderdeel van de wasplaats van het
marinelager.
Visser was een vrijgevochten type, hij struinde nogal eens rond in de
puinhopen van St. Nazaire en kwam dan met allerlei snuisterijen aanzetten.
Ook weleens met een paar nieuwe schoenen. Hij was niet erg geliefd en ze
lieten hem maar begaan. Hij kwam ook eens terug uit de stad met een stel
vlaggen, veelkleurige, ook de franse lelie stond er veel op afgebeeld. Een
paar van die vlaggen drapeerde Albert Koerd boven zijn bed en een paar
andere kregen een plaats boven de twee kasten aan de andere muur.
Op een zondag (ze verveelden zich) gingen Joop en Sietse een stukje
roeien op het meertje. Er lag een roeibootje met een paar spanen langs de
kant. Nu had Sietse de dag daarvoor een touw met een steen eraan gemaakt
en aan dat touw een paar haken met een worm eraan. Hij liet dat dan in het
water zakken. Die gingen ze nu ophalen. Er zat een leuke paling aan, maar
die viel er weer af. In dat bootje stond wat water. Door hun druk gedoe en
gejuich om de paling te pakken, kwamen er opeens een paar marinesoldaten
aan met een pistoolmitrailleur. Ze moesten naar de kant roeien en werden
opgebracht en in een cel gezet. Later werden ze weer vrijgelaten, met een
hevig standje. Als ze zich weer eens op het meertje vertoonden zou er
geschoten worden. Het meertje werd als water voor de marinewas gebruikt,
zo doende!
Ze gingen steeds meer de omgeving verkennen, Op hun dagelijkse
wandeling naar en terug van hun werk, passeerden ze een kruidenierswinkel,
daar konden ze melk kopen, zonder bon uiteraard, maar wel sterk afgeroomd.
Want boeren waren er niet tot nu toe in de omgeving, dus deden ze het er
maar mee. Ook was er kaas zonder bon te koop, het bleek een soort
Camembert te zijn, alleen erg oud, een ware stinkkaas. De bekende koekjes
"Galettes" waren daar ook te koop.
Peter, Koerd en Visser gingen de eerstvolgende zondag op weg naar St.
Nazaire. Ze waren benieuwd naar de uitwerking van de bombardementen in St.
Nazaire. De anderen zouden dan het eten, brood etc. bewaren. Toen ze ‘s
avonds terug kwamen waren ze afgeladen. Peter had ergens een kinderwagen
uit het puin gehaald deze was vol geladen met franse tijdschriften en oude
kranten, meest bestemd om de kachel mee aan te maken. Toen ze de meeste
franse tijdschriften, "Match" genaamd, hadden doorgekeken, werd
het spul maar gauw verbrand. Bij de wekelijkse controle door de lagerchef
kon dat wel eens kwaad bloed zetten.
Op een dag kwam de firma-auto verf etc. brengen. Er kwamen ook 7
Hollanders mee. Die moesten ook bij hen tewerkgesteld worden. Er waren ook
twee OT- mannen bij, die kenden ze nog van Angers.
De nieuwelingen waren o.a.: Frans van Holten, Henk Oort, Ies van Dijk en
Arie Sterk. De laatste van allen was de enige vakman. Er was ook ene Kees
van Zon bij, een Zeeuw uit Zaamslag.
Die nieuw aangekomenen moesten weer met het veer terug naar St. Nazaire om
de koffers te gaan halen in Montoir. Ze hadden in het hollandse lager
Herbert Norkusz gewoond, tussen de werkmensen van de firma Karl Kubler.
Ze gingen intrekken in de andere kamer naast die van hen en tegenover
de grote slaapzaal. Van Dijk, Van Zon en Henk Oort hadden daarvoor in
Brest gewerkt en daar werden, zoals bekend, stamkaarten verstrekt. Ook in
Lorient werd dat voorrecht genoten. Ze hadden daardoor ook tabaksbonnen,
waar druk gebruik van werd gemaakt. Ook zaten ze goed in de broodbonnen.
Helaas waren aan deze kant van de Loire erg weinig winkeltjes, maar aan
brood was wel te komen, via de Fransen.
Op een dag was er een hevige ruzie in de kamer van Joop, het ging om
Visser, die niet bepaald geliefd was op de kamer. Die Visser moest van
Nowodka in St. Nazaire werken onder leiding van een doodgoeie OT-er,
Johnny genaamd. Die man (een oud zeeman) wars van alles wat uniform droeg,
had de pech om bij het uitbreken van de oorlog in Hamburg te zijn. Hij was
een Amerikaanse Volksduitser. Hij moest in dienst. Ook bij Hollanders kwam
dat voor!
Nu weer terug naar Visser. Die polier Johnny vond de escapades van
Visser in St. Nazaire wel goed. Wist hij veel. Visser zijn landgenoten
wisten het des te beter! Op het laatst had Visser 2 plunjezakken vol met
gestolen spullen, w.o. schoenen. Het was een echte kleptomaan. Heel raar!
Er was een gekleurd platelen kruis bij, kennelijk afkomstig van de ook
verwoeste begraafplaats. Dat alles maakte hem niet geliefd bij zijn
landgenoten.
Maar op een dag barstte de bom. Hij kocht ook veel zwart, dat is niet
erg. Er stond op zijn bed een pak suikerklontjes, aangebroken! Hij ging in
de wasplaats zich wassen. Nu, dat was verleidelijk niet waar ?
Ieder van de aanwezigen nam 2 klontjes. En ook van de andere kamer
kwamen er een paar van de suiker snoepen. Bij terugkomst was hij hels (te
begrijpen) en begon heel dom zijn kornuiten voor boeven, dieven etc. uit
te schelden. Dat kwam minder goed over! Ten overvloede ging hij ook nog op
Peter zijn bed zitten (de krukjes waren bezet).
Peter was van plan om languit wat te rusten en schopte hem er af. Weer
gevloek en hij wilde Peter te lijf gaan. Toen waren de rapen gaar! Hij
werd de kamer uitgezet, met al zijn spullen, en dat was heel wat. Men
gooide zijn zakken en kastinhoud op een bed in de lege grote slaapzaal,
uitgestoten! Joop vond het toch wel zielig, temeer daar de man de volgende
dag deemoedig kwam vragen, of hij weer terug mocht komen, niet dus! Ook de
bewoners van de andere kamer, waar een paar bedden vrij waren, wilden hem
niet opnemen.
Er gingen er nu een paar met verlof. Sietse Groot was er bij. En hoewel
hij een vriendin had in St. Andre, hebben ze hem nooit meer terug gezien.
Later hoorden ze, dat het meisje was bevallen van een jongen en hem, oh
ironie, Sietse genoemd had! Dat terzijde.
Op een dag was de firma-auto weer geweest, met van Hengelo en Dolf
Steens, die ook gelijk de volgende dag met verlof zouden gaan. Ook was bij
hen gearriveerd: Puck Bennik de slakkeneter. Die had bij hun afwezigheid
een van de bedden in gebruik genomen. Wat ze niet leuk vonden bij hun
thuiskomst, want ook die persoon was niet geliefd. Hij was ook een dief,
dat heeft Joop later ondervonden.
Maar goed, opeens werd er op een van de bedden een deken opengeslagen
en daar verscheen tot hun verwondering het hoofd van de debiele Estlander
Thomson. Hij begon gelijk weer tegen hen te brabbelen in drie talen. Dit
was te veel van het goede. Ze vonden dat niet fijn. De kamer had (op
Visser na) steeds een goede bezetting gehad, en nu die twee! Vriendelijk
werd hij verzocht op de grote slaapzaal bij Visser te gaan bivakkeren. Dat
gebeurde dan ook. Ze konden het goed met elkaar vinden, die Thomson en
Visser, soms praatten ze luid door elkaar. Puck mocht zich in de andere
kamer installeren.
De hollandse "kolonie" was nu behoorlijk aangedikt en de
Firma Bayerle telde daardoor behoorlijk mee in het franse lager, dat
beheerd werd door de firma Weys en Freitag.
De dagelijkse wandeling naar het werk was ten einde. Nadat de polieren
Otto Marks en de onbetrouwbare Sepp gekomen waren (het werk in Prefailles
was klaar), moesten ze iedere morgen om zeven uur met de autobus van Weys
en Freitag meerijden. Ze waren dan om half 8 op het werk. 8 uur was de
begintijd voor hen, zodat ze een half uur moesten wachten op de polieren.
Met dezelfde autobus moesten ze ’s avonds ook weer terug. Dat was veel
later dan ze gewend waren, bovendien was de bus meestal propvol als hij
langs kwam. Ze moesten dan wachten op de terugkeer van de bus en waren
zodoende te laat voor de douchebeurt in het waslokaal.
In die tijd, eind mei, begin juni 1943 was het erg heet en dikwijls
tussen de middag als ze een uurtje vrij waren, gingen ze wat baden in de
Loire. Joop had een mooie rood-zwarte zwembroek, de anderen hadden geen
zwembroek bij zich, maar deden voor nieuwsgierige blikken een handdoek om.
Dat baden was alleen mogelijk bij vloed, want ook daar waren grote
zandvlakten, die bij eb droog stonden. Dat kwam door het erg hoge verschil
tussen eb en vloed.
Ze gingen vaak baden en ook enkele bekende Algerijnen van het lager,
bleken uitstekende zwemmers te zijn. Op zekere dag kregen ze de onzalige
gedachte om ‘s middags niet te werken, wegens de grote hitte! Ze bleven
liever in de schaduw van wat stenen en struikgewas lekker liggen luieren.
Het was maandag 6 juni. Marks was nog niet terug van Pornichet en Jacob
"de fietsenmaker" zat ergens in een kroeg te zuipen. Geen
vuiltje aan de lucht, dat dachten zij!
Van de luierende groep deden er drie het voorstel om naar het dorp te
gaan, om te proberen wat vlees te kopen op hun bonnen. Zo gezegd, zo
gedaan. De rest, vier man waar onder Peter en Joop, gingen lekker tegen de
warme rotsblokken zitten, om een beetje bruin te worden. Plotseling
verschenen er een paar marinesoldaten met helm op en een
pistoolmitrailleur in de aanslag, gevolgd door de halfbezopen Jacob
Hofman. De commandant beval hen zich aan te kleden. De anderen twee, al op
weg naar het dorp, werden opgehaald. De groep werd onder geleide naar een
stil plekje in het bos gebracht. Achter hen marcheerde een colonne
marinesoldaten, waaronder de duitse Hollander.
Ze dachten niets anders dan gefusilleerd te worden en waren met
stomheid geslagen. Op de stille plek in het bos aangekomen sprak een hoge
militair hen toe. Ze waren misdadigers, die de "Arbeidseinsatz"
saboteerden en moesten daarom gestraft worden! Joop was geen held en ook
bij hem ging het haast dun door de broek. De anderen die altijd een grote
mond hadden, zoals Peter de Zwart en Izak van Dijk, wisten niets te
zeggen, zij klapten dicht, maar Joop, de allerjongste van hen, trad naar
voren en probeerde de zaak uit te leggen.
Joop legde uit, dat ze heel weinig de kans hadden om te douchen in het
lager,want ze konden met de tweede busrit ‘s namiddags mee en waren dan
te laat. Het waslokaal was dan al gesloten om te douchen, We waren heus
niet van plan om te verzuimen, ze waren net van plan om het werk weer aan
te vangen, aldus Joop (een halve leugen).
Waar Joop de moed vandaan haalde, begreep hij later niet, maar
kennelijk door z’n jeugdig uiterlijk (ha ha), gingen op bevel de geweren
op rust. En na overleg met de polier Hofman konden ze gaan, tot hun grote
opluchting. Waarschijnlijk was Jacob toch bang geworden dat, door zijn
toedoen, een grote groep,waaronder vakmensen, voor de firma verloren
zouden gaan. Maar de fielt had wel de marine opgetrommeld!
Joop was de held. Dit voorval is niet verzonnen, maar 100 % waar! Maar
gebaad werd er niet meer. Een volgende keer zouden ze zonder meer
"eingespert" (vastgenomen) worden.
Ze gingen dus weer aan het werk. Jacob, grijnslachend, zei hen dat er
met hem niet te spotten viel. Die vaule (luie) Hollanders zijn allen
communisten. Dat gezegde was zijn stokpaardje. Hij wilde kennelijk bij de
mede polieren in een goed blaadje komen, want de man miste totaal
overwicht, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Marks en Nowodka. Zelfs de
zuiplap Paul Zöllner kon redelijk leiding geven.
Later leerden zij de valse Hofman nog meer als een gevaarlijk mens kennen,
hij had een bloedhekel aan Hollanders. Dat was wederzijds dus!
Maar het was nog niet over, in de namiddag van de daarop volgende
vrijdag werden ze gehaald. De beide firma-autos waren gearriveerd,
compleet met de hele meute: Kruger, de directeur Radsky, Schroder, Nowodka
en Fraulein Feuerlein. Ook waren de twee polieren Marks en Sepp erbij. De
groep moest op de grond gaan zitten, langs de weg in het gras, Ze moesten
nu maar wachten op de dingen die komen zouden. Ze vreesden het ergste. Wel
een kwartier lang hadden de heren de koppen bijelkaar gestoken, om
eindelijk tot een besluit te komen.
Radsky, de directeur, riep hen toen bij zijn auto. Hij ging eerst erg
te keer. Dat was eigenlijk niks voor de man, want het was doorgaans een
vriendelijke oude heer. Maar allengs werd de toon milder. Hij verweet hen
de dommigheid van de afgelopen maandag. Hij hoopte dat ze nu wel leergeld
hadden betaald en ze moesten beloven dat zoiets niet meer zou gebeuren!
Eén van de groep durfde het zelfs aan om verlof aan te vragen, wat hij
wonderwel goed vond. Joop kreeg ook wat moed en vroeg aan Radsky hoe het
nu zat met de beloofde 88 pfennig, in plaats van de 80 pfennig die hij tot
nu toe kreeg. De grote Chef beloofde het in orde te maken, maar de ook
toehorende Chef Kruger deed die belofte te niet.
Nadien werd er strenger gecontroleerd. Maar die zenuwpil Marks was zo
bang dat ze er weer de kantjes vanaf zouden lopen, dat hij steeds
onverwachts kwam opduiken. Maar hij werd tijdig gesignaleerd en trof hen
ijverig aan het werk!
Met de Algerijnen gingen Peter en Joop goed om. Ook Frans van Holten
kwam dikwijls met hen op de kamer van de Algerijnen buurten. Ook was er in
het kamp een sportveld met schommels, rekstokken, klimtouw en wat dies
meer zij. Daar vertoefden ze ook dikwijls.
De zondagen waren meestal gezellig. Er moest (nu verplicht) 5 uur
gewerkt worden, maar eens per maand was er een vrije zondag. Joop zijn
christelijke opvatting stond nu op een laag pitje. Hij ging dan ook met
Peter en Frans van Holten soms naar de bioscoop op zo’n dag. Die
bioscoop was in St. Brevin. Hij had veel franse films gezien en vooral de
komiek Fernandel is hem lang bij gebleven. Zowel Frans als Joop spraken al
een aardig mondje Frans, maar dat radde spreken in die films konden ze
niet volgen.
Ook op die zondagen gingen ze in de bakkerij van St. Brevin brood
kopen, niet zwart, want ze hadden broodbonnen gekocht bij de Fransen. Die
winkels waren zondags open. Ze aten ook van die heerlijke koeken, net als
in LeCroisic destijds. Het waren platte cake’s, rond, wel duur, maar een
ware tractatie!
Op een avondwandeling met Luisette en Odette, langs de Loire, vonden ze
een primitief graf van een Engelse vliegenier, die daar aangespoeld was en
door de marinesoldaten onder het zand was gestopt. Het was eigenlijk een
bult, met het door zeewater hard geworden lederen gezichtsmasker er op. Zo
nu en dan werd er door de Fransen uit het lager een paar bloemen op
gelegd. Ook Visser maakte zich verdienstelijk door het door hem uit St.
Nazaire meegebrachte kruis van plateel erop te leggen.
Er was ook een mindere ervaring met enkele Fransen. Joop ging met
Odette en Madeleine wat wandelen richting St. Brevin. Zij kwamen toen twee
Fransen tegen. Eén was stoker in het lager en de ander, Guillaume
genaamd, werkte ook in het franse kamp. Ze stelden voor wat te gaan
drinken in een (clandestien) cafe in het bos. Dat cafe was erg primitief,
met houten banken, waar goedkoop gedronken kon worden. Nou, dat viel bar
tegen, de wijn was dun en bovendien niet goedkoop!
Later kwam Hans de Elzasser met zijn vrouw er bij zitten. Heel veel lol
hadden ze niet, want al gauw ging Odette met de ene Fransman mee, en
Madeleine met Guillaume. Ze zouden terug komen, maar ze werden niet meer
gezien.
Met Hans werden wat spelletjes gedaan. Toen het op afrekenen kwam
betaalden Hans en "Grietje" hun aandeel en Joop werd opgezadeld
met de resterende rekening, balen! Van je vrienden moet je het maar
hebben. Ze beloofden later Joop alsnog te betalen, maar niet dus.
Tijdens de wandeling vooraf bleek Guillaume even oud als Joop en precies
op de zelfde dag geboren. Later was hij verdwenen. Van Odette hoorde Joop
dat hij met een paar kameraden op weg was naar Engeland.
Dikwijls gingen zij op de vrije tijden zwemmen in een meertje, een
kleine kilometer van het kamp af. De marinesoldaten hadden daar
duikplanken etc. aangebracht. Het meertje lag er heel rustiek te midden
van druivenvelden, het was begin juni, dus de druiven konden nog niet
gegeten worden.
Via een vlonder met een trapje kon je daar heerlijk zwemmen, en ook
duiken, want het was 9 meter diep. Een uitloop er van werd steeds ondieper
en werd als koeiendrinkplaats gebruikt. Daar gingen Peter en Joop vaak
zitten vissen, veel werd er niet gevangen, meest van die kleine
zonnebaarsjes, en ook drie maal een meerval van twintig cm. Die meervallen
werden door Peter gestroopt en gebakken smaakte ze net als paling. Ze
vochten als bezetenen die meervallen bij het ophalen. Eenmaal verspeelde
Joop zijn snoertje, bij het tevergeefs op halen van een flinke meerval.
Als aas gingen ze van te voren pieren steken, in het slib bij eb in de
Loire.
Kees van Zon sprak geen woord frans, maar zag toch kans om een boer op
te scharrelen, waar hij elke avond drie liter volle melk kon halen. Hij
verkocht er wat van, maar maakte ook pap, van meel dat hij kocht op
broodbonnen. Zelfs een fiets had hij opgescharreld, een rijk vervoermiddel
voor Hollanders. Een keer mocht Joop de fiets gebruiken en ging toen
gewapend met een paar melkflessen, in de omgeving de boer op. Eindelijk
werd er een gevonden waar hij 1 liter kon krijgen. Op de vraag of hij de
volgende dag mocht terug komen, snauwde de boer van nee! Hoe Kees het voor
elkaar kreeg was een raadsel, want veel boeren waren er niet in de omtrek
en je liep ook niet met een bordje op de borst, dat je geen burger Duitser
was!
Bij een andere boer (geen melkveehouder) hadden Frans en Joop een heel
gesprek. De vrouw kwam erbij, zij vroeg hen wat zij waren, O Hollanders?
En waarom in Frankrijk werken? "Mobilise ou liberte?" Ja,
verplicht natuurlijk, ze mochten toen binnen een glaasje meedrinken.
In het franse lager hoefden ze niet, zoals in de andere OT lagers het
geval was, in een rijtje voor het keukenloket te staan. Nee, ze gingen
maar tussen de Fransen zitten, in de grote eetzaal, op krukjes aan lange
tafels. Dan kwamen de lagerknechts met grote ketels het eten opscheppen,
gelijk werd het brood, boter enz. uitgereikt door de meisjes Luisette,
Odette en nog twee andere vrouwen.
Ook werden aan Frans en Joop wel eens door de meisjes gevraagd, om te
helpen de zware soepketels uit de keuken te halen en brengen. Als beloning
kregen ze wat brood en boter, dat werd hen dan stiekem toegestopt. Ook
werd er dikwijls macaroni gekookt, met heerlijke jus. Zelfs een paar keer
(wat Joop nog nooit gegeten had) gebakken champignons, dat was voor die
tijd een hele tractatie.
Een keer was er als groente een massa artisjokken (ook toen bij Joop
onbekend). De bedoeling was, twee à drie stuks per man. Maar de meisjes
hielden er zoveel over, dat er ketels vol aan de tafels werden gebracht.
Er werd veel van gesmuld, maar er ontstond een berg met schillen, daar
werden dan gevechten mee gedaan. Aan de ene kant de Algerijnen, aan de
andere kant de Fransen en Joop met zijn kornuiten. De meisjes hadden de
grootste schik, maar de kok vond het minder leuk. Hij pakte een bezem en
gelastte hen de boel aan te vegen, voor er controle van de lagerchef kwam.
Er was ook wel eens wat in de kantine te doen. Het was een grote zaal.
Er werden meest films vertoond, ook wel eens variete. Eenmaal haalde een
paar van die artiesten, een adembenemende toer uit, toen plotseling het
licht uit ging. Izak van Dijk stond vlak bij de deur, daar was de
schakelkast. Hij had de hoofdschakelaar omgedraaid en in de consternatie
die daarop volgden verdween hij naar buiten. Frans en Joop zaten gelukkig
op een bank, want na het voorval, werd er door de aanwezige marinesoldaten
en de lagerchef naar de "saboteur" gezocht, zonder resultaat!
Peter had het wel gezien, maar zijn naam was Haas: ik weet van niets!
De Hollanders werden wel zachtjes beschuldigd, want een kleine groep ervan
stonden en zaten achterin. Er viel niets te bewijzen.
Ook daardoor werden ze steeds meer door de lagerchef en aanhang gehaat,
te meer door de vriendschappelijke omgang met Algerijnen en Fransen. Daar
kwam nog eens bij, dat een paar landgenoten een keer wat aardappels uit de
privétuin van de chef hadden gejat. Ze waren wel erg klein, door een
Coloradokever plaag, ze werden door de groep in een grote wasketel gekookt
en opgegeten. Ook daarvan, werden de Hollanders beschuldigd en ook dat met
recht!
‘s Avonds werden in de kantine wat spelletjes gedaan, soms lieten ze
een paar flessen wijn à 40 francs aanrukken, soms door Joop zijn
landgenoten betaald en soms door de Algerijnen of Fransen. Ook kwamen de
meisjes Odette en Luisette erbij zitten (de laatste voor Frans van Holten)
en werd er soms flink kabaal gemaakt, tot de vertoornde lagerchef de
lichten uit kwam draaien.
De verstandhouding tussen de hollandse groep en de leidingsgevende
lieden van Bayerle en ook van Weys en Freitag werd steeds slechter en dat
ontaardde zelfs later in een handgemeen. Als ‘s morgens en ‘s avonds
de autobus kwam, gingen eerst de voorlui van de beide firma’s erin
daarna de Fransen, maar het plebs, de Hollanders dus, moesten wachten tot
er bijna geen plaats meer was. Izak van Dijk en Henk van Oort waren echt
niet voor de poes en gingen flink schelden, waarop enkele Duitsers
uitstapten en op hen insloegen, die twee lieten zich ook niet onbetuigd,
er vielen harde klappen!
Gelukkig kwam de potige franse chauffeur tussenbeide, die wist de
gemoederen te kalmeren, terwijl er al een paar bonzen van Weys en Freitag
op weg waren om te telefoneren. Gelukkig suste het, anders had de hele
groep de kans gehad om "eingespert" (gevangen) te worden. Ze
scholden de hele hollandse groep uit voor saboteurs en communisten. Joop
dacht: daar gaan we weer, houdt het nou nooit op? Die dreiging van
"einsperren"... Nee Joop! binnenkort zal je wat anders meemaken!
Half juli kregen Peter, Arend Sterke, Kees van Zon en Joop de opdracht
een bunker te gaan schilderen, zo’n 20 minuten lopen van de bunker waar
de rest achter bleef. Het object bleek te liggen in een bosrijk gebied met
verlaten villa’s. Eerst ging Kees voor stroom zorgen, dat deed hij met
electriciteitsdraad waarvan de kale uiteinden werden omgebogen en die
werden dan aangesloten op het eerste het beste huis, wat meestal wel
lukte. Bovenop de bunker was een luchtgat waar ze de draad dan in lieten
zakken en die werd dan binnen aangesloten op de losse looplampen. Maar het
zou bezet Frankrijk niet zijn, als niet steeds het licht uitviel. Ze
hadden dan een makkie tot er weer licht kwam. Otto Marks kwam maar eenmaal
per dag controleren, de firma-auto kon niet over het zandweggetje naar de
bunker komen, zodat ze hem steeds in de verte aan zag komen. Nadat dit
object klaar was, ging het naar een andere bunker vlakbij zee, een stuk
voorbij St. Brevin. Daar stond een groot verlaten hotel "Casino du
St. Brevin". Het bleek een verlaten speelhol te zijn, wel machtig
groot. Het was kennelijk ook als hotel bedoeld, voor exclusieve dure
jongens, die van de 20 kamers gebruik konden maken!
Marks gaf hun toestemming om eens wat rond te neuzen in dat gebouw. Ze
hadden meer electriciteitsdraad nodig. Nou, dat was aan geen dovemansoren
gezegd, ze gingen van het ene naar het andere vertrek en na veel capriolen
vonden ze op de vliering volop dikke sterke electriciteitsdraden. Marks
blij, maar ze bleven nog steeds struinen. Joop kwam met een spiegel aan,
die kreeg in de barak een goed plaatsje. Nu konden ze zelf eens zien hoe
ze er uitzagen na een dag van ontroesten van bunkerplafonds.
na het ontroesten
De jongens gingen spelen als kinderen daar in dat gebouw, ook
verstoppertje spelen. Maar ook aan dat vrijgevochten leven kwam een eind.
Dus werd de volgende bunker onder handen genomen, steeds verder weg,
steeds verder lopen.
Na diverse omliggende bunkers onder handen te hebben genomen, kwamen ze
aan bij een marine grofgeschut stelling. Het materiaal moesten ze zelf
daarheen transporteren door middel van een kiepwagentje, op twee grote
wielen. Twee moesten dan trekken en twee duwen. Het was een hele
wandeling. Eerst moesten ze een speciale vergunning laten maken, waarna de
stelling pas mocht worden betreden.
De eerste bunker was een munitiebunker, met ijzeren plafonds, zwaar
verroest, dus moest alles eerst ontroest worden. Het was een heel complex,
lange gangen naar andere bunkers, een gigantisch geheel, ze rekenden er
dan ook op een half jaar werk te hebben.
Er waren van de groep al velen met verlof gegaan, zodat de groep
Hollanders nu uit acht man bestond. Visser werkte ook weer in de colonne,
doch niet in de grote bunker bij o.a. Peter en Joop, hij werkte met Kees
van Zon in een andere bunker, waar nog wat rest werk was te doen. Dat werk
was wel wat dichter bij het lager.
Hier begint de meest ingrijpende en indrukwekkende tijd van Joop zijn
totale Frankrijk ervaringen, dat alles vertelt hij in een brief aan zijn
ouders.
-
DRIE WEKEN MISERE !
Brief van Joop
(over de tijd van 23 juli tot eind augustus 1943)
Beste ouders,
Hoe is het in Schiedam, is het nog te doen, dat eten op de bonnen? Het
zal niet meevallen, dat heb ik uit uw brieven wel begrepen. Diverse
brieven zijn niet aangekomen, helaas. Ook anderen klagen erover.
Hopelijk komt deze brief wel aan, want er is iets ergs gebeurd: je zoon
heeft drie weken in de gevangenis in voorarrest gezeten. Ik zal proberen
samen te vatten wat er aan vooraf ging.
We konden heel goed met de inwoners van het franse kamp opschieten, ook
met de lager-dienstmeisjes waren we bevriend. Dit zeer tot ongenoegen van
diverse Duitsers en ook de lagerchef. Een klein beetje eigen schuld hadden
we wel. Eens hadden we een klein stukje van zijn prive aardappelveld
gerooid. Het had niet veel om het lijf, klein spul. Maar de duitse chef
was ingefluisterd, dat die verd... Hollanders het op hun geweten hadden.
Daarna schijnt er een groter stuk gerooid te zijn en deze keer niet door
een van mijn landgenoten. Kennelijk waren de Algerijnen de schuldigen,
maar dat is nooit opgehelderd. Dit nu was de voorgeschiedenis van wat er
later gebeurde!
Wij waren met vijf man aan het werk in een bunker, de ijzeren
plafondgolfplaten aan het ontroesten, het vuilste werk waar je aan kunt
denken. Plotseling kwam er iemand de bunker in en tot onze verbazing, kwam
(met een paar soldaten) Hans de Elzasser binnen. Het was de vertrouwensman
en tolk tussen Duitsers en Fransen in het lager. Meekomen zei hij. Waarom?
vroegen wij, geen antwoord! We moesten de kleren die we bij ons hadden
meenemen en hem volgen naar buiten.
Voor de bunker stonden tot onze ontsteltenis drie man Feldgendarmerie,
compleet met borstschild (iets van Marechaussee). Hij telde ons en zei dat
er twee ontbraken. Waar zijn de andere twee? Dat wisten we niet. Dat moet
U maar aan de polier vragen. En ja, daar kwam Marks, op van de zenuwen en
lijkwit aanlopen.
Op onze verontwaardige vraag aan Otto Marks wat dit te betekenen had werd
niet geantwoord, dat durfde de scheitlaars ook niet!
Marks werd ondervraagd en zeer onderdanig ging hij met een ‘feldwebel"
(onderofficier) op een afstandje van ons in gesprek. We hoorden ook een
paar maal het woordje "einsperren". Dat kwam ons bekend voor,
maar ook verontrustend. Maar ook nu dachten wij: het zal het wel verklaard
worden en het loopt met een sisser af. Tussen de drie gewapende mannen
gingen we het marinelager uit. Daar stond een vrachtauto, waar we in
moesten klimmen. Vooraf vroeg Otto onze urenkaart en vulde er slechts 3
uur in. Een veeg teken! Natuurlijk protesteerden wij, maar kregen een
grote mond van de "feldwebel", die zei dat we onze grote bek
dicht moesten houden. Nu waren we geimponeerd, zwijgen dus. De urenkaart
moest voor accoord getekend worden en werd aan Marks gegeven.
We moesten op de bodem van de auto gaan zitten, niet op de banken aan de
zijkant, die waren voor de twee begeleiders met een pistool mitrailleur.
Voor het geval dat we (idioot dus) van plan waren te vluchten, zou er
geschoten worden.
Toen we aan een van hen vroegen, wat we hadden gedaan (we dachten aan
een invasie) kregen we als antwoord, dat we dat zelf wel wisten.
Onbegrijpelijk!
We waren ons van geen zonde of sabotage bewust, de laatste dagen was er in
het kamp niets voorgevallen. Voor dat aardappelrooien, drie weken terug,
zou zulk machtsvertoon toch niet dienen. We concludeerden dat we niets op
ons geweten hadden en dat de zaak wel gauw opgelost zou worden!
We kregen weer moed, bekeken het van de vrolijke kant, we gingen zelfs
een paar liedjes zingen onderweg. Jullie zullen straks wel anders zingen,
zei een van de begeleiders met een strak gezicht!
In het lager aangekomen, werd iets van onze arrestatie verklaard. Alle
kasten waren opengebroken, nadat de kamers waren bezocht. Bij de geopende
deur van de lagerchef zagen we dat onze spullen op de grond en op tafels
lagen. We werden vanaf de auto naar een grasveldje gebracht, waar we
moesten gaan zitten. De auto met de duitsers ging op weg om de andere
twee, Kees en Visser, op te gaan halen, de lagerchef kwam vals lachend
naar ons toe en beval Frans Van Holten mee te komen. Hij bleef voorlopig
weg.
De andere twee waren intussen ook gearriveerd. Die wisten ook niet wat
er aan de hand was. Na Frans was ik aan de beurt en werd binnen geroepen.
Daar stonden de drie me op te wachten, ik moest mijn papieren tonen en
alles van belang werd opgeschreven. Toen werden mijn "ausweis"
en paspoort ingenomen, ik was dus van nu af een onbekend persoon!
Vervolgens moest ik uit de grenzeloze rommel mijn eigendommen halen. Nu,
dat was hoofdzakelijk mijn houten koffer en, na enig zoeken, mijn goede
schoenen, winterjas en uitgaanskleding. Bij de winterjas zei een van hen:
Zeker geklauwd he? Zeer verontwaardigd zei ik dat ik nooit stal, waarop
hij me zowat aanviel, zo kwaad was hij. Dat gaat fout, dacht ik en heel
rustig toonde ik hem aan de binnenkant van de jas het merk "Bervoets
Schiedam". Daar liet hij het bij en noteerde wat.
De koffer moest geopend worden en in tempo uitgespit. En daarna moest
ik weer snel de zaak in orde brengen, want de volgende stond al te
wachten, Peter! Ook hij kreeg dezelfde handelingen te verrichten. Alleen
vonden ze bij hem een spiegelrichter, door hem gesloopt van een afgedankt
Hollands afweergeschut dat werkeloos bij Mindin stond! en o wee, daar zou
hij meer van horen, werd hem verzekerd.
Wij, Frans, Joop en Peter, werden als eerst gecontroleerden, grondig
gefouilleerd. Er werd, wijzende op de hoop op de grond, gevraagd wat er
verder nog van hen was. Niets dus! We werden toen in een voorraadkelder
van het duitse lager gebracht. Er lagen daar hopen blikjes opgeslagen,
conserven noodrantsoenen.
De een na de ander kwam binnen en als laatste de bedrukte Visser. Op
hun vraag, vertelde hij, wijzende op de grote stapel, of dat alles van hem
was, dat kon hij moeilijk ontkennen. Het werd alles in de 2 grote
plunjezakken en in een paar koffers gestouwd.
Een paar vlaggen bleven liggen. De feldwebel kwam de kelder in en vroeg
van wie die vlaggen waren. Ik schrok me rot, want nadat Albert Koerd met
verlof was gegaan, was ik op dat bed gaan liggen en die vlaggen van hem,
die drapeerden nu boven mijn bed! Wij verzekerden hem, dat die vlaggen
toebehoorden aan een Amsterdammer, die nu met verlof was, maar dat
geloofde hij niet. Binnen een uur moet ik weten, van wie die vlaggen zijn.
Ze zijn gestolen uit een kerk en kerkdiefstal geldt in Duitsland als iets
heel ergs, verzekerde hij met een stalen gezicht! Gelukkig werd er niets
meer van gehoord.
We kregen wel de waarschuwing geen blikje aan te raken, want dan zou er
wat zwaaien! (er zwaaide al heel wat! vonden wij). We zaten in de kelder
en hadden het niet meer, wat zou er toch gaan gebeuren? en waarvoor die
hele soesa? Er werd ineens in een hoek wat geroepen, er was daar een
ventilatiegat. Janette, een van de schoonmaakmeisjes van het OT- lager,
kwam vragen waarvoor we vastzaten. Ja, dat wisten we ook niet. We vroegen
haar eens te informeren bij het franse lager of zij wat wisten. Kees vroeg
haar om een paar lucifers door het gaas te steken, er was wel een beetje
tabak meegesmokkeld en een paar vloeitjes, maar geen lucifers.
Janette kwam inderdaad terug, maar het lukte niet, met die lucifers
door het dubbele gaas. Wel vertelde ze dat we de volgende dag naar Nantes
overgebracht zouden worden en dat er weer uit het aardappelveld aardappels
waren gerooid. Er waren bij hen zelfs geen schillen te vinden, maar wel de
gestolen spullen van Visser.
Later verscheen de lagerchef, met een paar Fransen, die een schaal eten
brachten, ook het broodrantsoen van die dag, maar geen boter. Het eten
smaakte voortreffelijk, maar het was te weinig en het brood moesten we zo
opknabbelen, want de messen waren ingenomen. We mochten toen luchten.
Visser had zijn behoefte al in de hoek gedaan en onder geleide van een
paar gewapende OT’ers gingen we naar het toilet.
Daarna ging het onder geleide naar het marinelager, waar we werden
overgenomen door marinesoldaten en in een cachot gestopt. Dat cachot was
vrij groot, vier bij drie meter. Slaapplaatsen waren er niet, slechts een
grote houten bank. Ieder kreeg een deken. Frans had een paar
dobbelsteentjes meegesmokkeld en gooide er om wie van ons op de bank
mochten slapen, Frans en Van Zon waren de gelukkigen.
Kees van Zon, kettingroker die hij was, ging aan een klein getralied
raam staan en vroeg, als hij voetstappen voorbij hoorde gaan, in gebroken
Duits: "kameraad! bitte streichholzen". En waarachtig, na een
paar vruchteloze pogingen, werden er een paar lucifers door het sleutelgat
geduwd, zodat we een heel dun sigaretje konden roken.
We werden nog eenmaal gelucht en gingen toen slapen. Het was erg koud daar
in die kerker, we kropen heel dicht bij elkaar en met de drie dekens per
drie man was het wel uit te houden, maar het was een hopeloze rotnacht, we
waren dat niet gewend!
‘s Morgens vroeg moesten wij eruit en onder geleide weer naar het OT-
lager. We moesten met ons hebben en houwen op een gereedstaande vrachtauto
klimmen, waarop dezelfde kerels van de vorige dag weer klaar stonden, nu
gewapend met een revolver. We vertrokken, nagewuifd door bekende kwaad
kijkende Fransen en huilende meisjes, waaronder Odette en Luisette.
We hoorden zo in de gauwigheid, dat niet alleen de gerooide aardappelen
de reden was. Maar dat Hans de Elzasser een kwaaie rol daarin had gespeeld
en er voor had gezorgd, samen met de lagerchef, om de Feldgendarmerie in
te schakelen. Dat werd nog een beetje aan gedikt, zogenaamd door de vele
rotzooi van Visser, diefstal in vereniging heette dat.
Dat was wel heel gek, vonden zij, want Visser huisde niet eens op onze
kamer en in hun kasten was geen gestolen spul te vinden. Visser was er
door ons uitgezet, wegens wangedrag en huisde nu met de debiele Estlander
in een grote lege slaapzaal. Maar dat kon die hatelijke Duitsers, onder
leiding van die valse lagerchef, niet schelen. Ze moesten hoe dan ook hun
gram halen. Dat komt ervan als je zo met die Fransen en Algerijnen omgaat,
om over de vriendschap met de meisjes maar niet te spreken. Populair waren
wij bij die mensen.
Het was erg mooi weer die dag. Slechts twee van de Feldgendarmen en een
gewapende OT- er gingen mee als begeleider en alweer bekeek de groep alles
van de vrolijke kant. Frans had zijn mondharmonica uit zijn koffer
gesmokkeld en zette een paar liedjes in, die wij uit volle borst
meezongen. Zelfs een van de soldaten moest glimlachen.
We mochten in de koffers snuffelen. Peter, die zelf niet rookte, vond
er twee pakjes tabak. Hij deelde dat uit onder de overige zeven. Als de
Duitsers niet keken, werd het in de kleren verstopt. Een sigaretje mochten
ze wel roken onderweg.
We zaten echter slecht in ons brood. Toen we aan de soldaten vroegen
wanneer we wat te eten kregen, antwoordden ze, dat het aan de
omstandigheden lag of er "uberhaupt" eten zou zijn. Wat een blij
vooruitzicht! Ik vroeg aan de soldaten of er geplast kon worden, want ik
had een behoorlijke aandrang. Dat mocht, de wagen stopte even. Ieder kon
nu onder toezicht plassen, maar wel vlakbij tegen een wiel. Bij mij lukte
het niet, al drong ik nog zo aan, zeker zenuwen!
Na een lange reis kwamen we eindelijk in Nantes aan, voor een gebouw
van de Gendarmerie. Als eersten moesten Frans en Visser er af en sjouwden
hun spullen naar boven. Frans met zijn bokshandschoenen bengelend aan zijn
koffer (eerlijk gevonden in St. Nazaire, ja ja!) en Visser met zijn zeer
volle bepakking. Maar ze kwamen weer gauw terug, want op voorstel van de
feldwebel, moest er eerst voor onderdak gezorgd worden.
We kwamen toen aan bij een gebouw dat een ziekenhuis bleek te zijn.
Daar kregen we een bord soep. Daarna moesten we met een soldaat mee naar
een grote kamer. Daar werden we eerst gekeurd door een duitse dokter.
Daarna naar een andere kamer, daar waren we in de gelegenheid om met een
andere gendarme te praten.
De man verstond de kunst om ons op ons gemak te stellen. Hij was afkomstig
uit de buurt van Aken en verstond aardig Hollands. Door ons werd de
situatie uitgelegd waarom we gearresteerd waren en vertelden dat het een
wraakaktie was, van de lagerchef, die de pik op ons had omdat we zo
populair waren bij de Fransen in het lager.
Hij verzekerde ons dat we met een paar dagen weer vrij zouden zijn,
want de lichte gevallen, zoals de puinschuimer Visser, hadden voor het
"Kriegsgericht" geen zin omdat er te veel werk aan vast zat. Hij
zou wel zorgen dat het met een sisser afliep...., de optimist! Voorlopig
zouden we onderdak vinden in een franse gevangenis.
We kwamen toen na veel omzwervingen en nagestaard door bezorgde franse
burgers aan in het "Maison du Arette" (Huis van bewaring). Na
wat strubbelingen met geopende en weer gesloten deuren, kwamen we in een
groot vertrek. Daar troonde de gevangenisdirecteur, natuurlijk een
Duitser.
Onze namen en bijzonderheden werden genoteerd. Ook ons geld werd geteld
en in een envelop gedaan, samen met de inmiddels van de Akenaar
terugontvangen papieren en de vulpennen, horloge.s en ook de ringen. De
getrouwden onder ons waren op slag vrijgezel! Ik had geen geld, was blut
toen we gearresteerd werden, alleen wat Frans gaatjes-geld, bestemd voor
mijn broertjes, ook dat ging in een envelop.
Toen werden we grondig gefouilleerd en met succes! want bij Izak van Dijk
vond een onderofficier in zijn schoenen drie biljetten van 1000 frank (wat
een rijkdom!). Ook die werden in een envelop gedaan.
De meegekomen "Akenaar" verzekerde ons nogmaals dat het met
een paar dagen wel goed zou komen, wij geloofden hem! Hij gaf ons een hand
en zei dat we wel een paar dagen vacantie konden gebruiken, om uit te
rusten van onze vermoeiende werkzaamheden van de laatste tijd. De
gevangenisdirecteur ging steeds meer sceptisch kijken, kennelijk wist hij
wel beter en werden we met open ogen bedonderd.
We werden toen in twee cellen gebracht. In de kleinste gingen Visser,
Peter en ik. Er was al een Fransman in die cel. De andere vijf kwamen in
een grotere cel, met een paar Fransen als celgenoten. De controle bleek te
bestaan uit een miezerige Wehrmachts onderofficier, met een slijmerige
spraak en een uitgesproken Baby-toetje. Hij vroeg aan de Fransman, in
gebroken Frans, waar de celbezem was? Die ontbrak echter. Dat probeerde de
stumper hem duidelijk te maken. Babyface snauwde hem toe dat hij loog, de
man protesteerde, en kreeg als beloning een keiharde kaakslag van de
schoft.
Mijn bloed kookte, maar we konden ons er niet in mengen. Babyface vertrok.
Hij kwam later terug met de bewuste bezem. Hij snauwde ons toe dat de
grond aangeveegd moest worden. Het zeer kleine hoopje vuil werd met de
bezem voor de deur gezet. 10 minuten later verscheen er onder geleide een
Fransman om het op te vegen. Van slapen kwam er die nacht niet veel. En
hoe er geslapen moest worden, daarover later.
Om 8 uur ‘s morgens verschenen er een paar Fransen onder geleide, die
een zak brood torsten en een koffieketel. De inmiddels verstrekte kroes
werd gevuld en ook werd er een stukje Frans brood aangereikt, ongeveer 300
gram, geen boter, geen marmelade!
Om 12 uur hoorden we op de binnenplaats ketels en pannen rammelen. Dat
was het teken, zei de Fransman, dat het middageten er aankwam. Na enige
tijd werd de celdeur geopend en werd het eten opgeschept. Het was zowaar
aardappelen met peen. Het was wel erg waterig, maar ja, een fles wijn was
er niet bij, dus vooruit maar. Ook kregen we een Frans kaasje, dat moesten
we met z’n vieren delen. Twee eetlepels jam werden er in een kroes
gedaan, ook dat moest gedeeld worden.
Het was alles niet veel, maar net genoeg om in leven te blijven. Om
ongeveer 1 uur (een horloge hadden we immers niet meer) ging er een bel.
Dat was volgens onze franse celgenoot het teken dat we een dutje mochten
doen, tot 3 uur, want dan ging de bel weer, einde middagslaapje. Mocht er
dan tussentijds controle komen, dan moesten we keurig naast ons bed staan.
Babyface kwam op zekere dag, om 3 uur, aan de celdeur om aan ons vragen
wie er geknipt of geschoren wilde worden. Nou, ieder van ons wilde er wel
eens uit, dus gingen wij onder zijn geleide naar de kapper. Dat was een
Belg die huisde in een houten loods grenzend aan de binnenplaats.
Bij de arrestatie waren we in werkkleding en bij aankomst aan het
Prison konden we de meeste roest wel met schoon water afwassen, maar met
dat lange haar en ongeschoren baard, zagen we er niet bepaald florissant
uit! Na het knippen en scheren kregen we zowaar in het waslokaal de kans
te douchen en ons heerlijk (met kleizeep) te wassen, zodat de resten
bunkerroest goed verwijderd waren.
Terug naar de ervaringen bij de kapper.
Onze lotgenoten uit de andere cel waren er ook. We moesten in een rijtje
gaan staan, mochten niet met elkaar praten, wel elkaar zoetzuur toelachen.
De Belg (een Vlaming) mocht kennelijk wel praten, want hij vroeg ons
honderd uit, waarom wij hier waren etc. Zelf zat hij in de cel omdat hij
(en dat hoorden we later) Wehrmachts-goederen had gestolen. Hij zat reeds
3 maanden in voorarrest en was nog niet voor de rechter geweest.
Toen we klaar waren en er weer als heren uitzagen, moesten we weer in
een rijtje, met Babyface voorop, naar de cellen. Hij deed zeer galant voor
ons de deuren open en ging ons voor, nadat zijn maat de deuren weer achter
ons sloot.
Die avond was het eten beter omdat het zondag was. Ditmaal witte bonen met
schijfjes tomaat er in. Er was warempel zout gebruikt. Dat was zeer
uitzonderlijk, want zout was in de gevangenis schaars.
Eens per week werden we gelucht. We moesten dan achter elkaar, met de
grote Izak van Dijk voorop, marcheren naar de binnenplaats en daar steeds
maar rondjes lopen, Babyface als de opperstalmeester in het midden en maar
sigaretjes rokend. Na het luchten moesten we weer naar de cellen. Nu waren
de vrouwelijke gevangen aan de beurt, die afdeling was tegenover de
binnenplaats.
Op een dag, misschien drie dagen later, werd Peter, tussen de twee
bellen, weggeroepen en kwam na een poosje weer terug. Toen was ik aan de
beurt. Men bracht mij in een soort kantoortje, waar de man van de
Feldgendarmerie, die ons ook daarvoor al had begeleid, aan een tafel zat,
bij hem was een nogal jonge man, die als schrijver fungeerde. Hij stelde
me op mijn gemak, bood een sigaret aan en ging me uitgebreid verhoren,
waar ik woonde, huiselijke omstandigheden, wat voor werk ik steeds gedaan
had? Of ik verplicht of vrijwillig in Frankrijk was, wat mijn
geloofsovertuiging was, al eens gedetineerd was geweest en ten leste,
hoeveel malen ik na de bombardementen in St. Nazaire was geweest? Zo ja,
of ik al eens in huizen, of resten daarvan, wat had gevonden of ontvreemd?
Gelukkig kon ik hem overtuigen, dat ik heel weinig daar was geweest, niet
direct in het verwoeste gedeelte en altijd als dat noodzakelijk was, in
gezelschap van firmapersoneel. Alles wat ik zei, werd door hem (het was de
Akenaar) in zuiver Duits herhaald en door de schrijver genoteerd.
Daarna vroeg hij wat ik zelf dacht, van die handelingen met ons. Ik
verklaarde uitvoerig, dat we al heel wat met die bewuste lagerchefs hadden
meegemaakt (een beetje overdrijven kan geen kwaad), deze mannen waren
uitgesproken "Auslander" haters. Ook vroeg hij wat er in mijn
koffer zat wat niet aan mij toebehoorde. Nou ja, je moet toch wat zeggen
en na lang nadenken (zogenaamd) zei ik dat ik al eens een paar lege
koperen mitrailleurhulzen had opgeraapt bij een neergeschoten Engels
vliegtuig, om als aandenken mee te nemen naar huis.
Alles werd door de schrijver, heel langzaam en duidelijk in het Duits
herhaald en toen moest ik mijn handtekening zetten. Hierna volgden de
anderen en als laatste Visser, die kon niet veel meer ontkennen. De
Akenaar beloofde ons de volgende dag terug te komen. De volgende dag
verscheen niet hij, maar wel Babyface, die kwam ons drieen halen. We
moesten met hem mee naar de opslagruimte, waar de koffers van ons bewaard
werden. De sleuteltjes van de koffer werden teruggegeven. Buiten was de
lang verwachte Akenaar. We moesten met hem mee de gevangenis uit, in
gezelschap van onze koffers. Dat was een opluchting. De zon scheen helder
en we ademden de zuivere lucht in.
We moesten op een auto klimmen en gingen naar een garage van zijn
kazerne. Dat alles zonder gewapende begeleiding. Het was de hele groep van
acht en begrijpelijkerwijs dachten we aan de herwonnen vrijheid, hoewel de
aanwezigheid van de puinschuimer Visser wel een vraagteken was!
Daar op de binnenplaats met onze koffers, moesten we wachten, terwijl ze
met Visser bezig waren, die zijn zakken en koffer leeg moest maken en
alles er uit halen wat gestolen was. Het duurde lekker lang, we zaten
heerlijk te zonnen, tot ik aan de beurt was. Ik moest mijn koffer openen,
die werd vluchtig doorzocht. De koperen hulzen werden opzij gelegd. Daarna
kon ik met mijn koffer weer naar de binnenplaats.
En zowaar, er klonk grammofoonmuziek van Peter zijn grammofoon. We
waren redelijk opgelucht en geloofden echt in een spoedige vrijlating,
hoewel die nog niet op die dag plaats vond. Hierna kregen we de
gelegenheid om schoon ondergoed aan te doen. Hadden we eventueel nog wat
rookgerei, dan konden we dat meenemen uit de koffer. Ik zag mijn Bijbel,
maar vond het niet nodig om hem mee te nemen. Die paar dagen in de
gevangenis die konden er ook nog wel bij.
In de cel teruggekomen, waren we erg opgeruimd. We vonden het nu niet
erg meer opgesloten te zitten, te meer daar we de Duitser tegen onze
bewakers hoorde zeggen, dat we over 3 à 4 dagen weer opgehaald zouden
worden, want de papieren moesten onderzocht worden en dat duurde wel een
paar dagen. Het werden dus drie in opgewekte toestand doorgebrachte dagen.
Dus beste ouders, de vooruitzichten waren gunstig.
Ik moet hierbij mijn brief eindigen. Pas na wat luttelijke weken kregen
we de vrijheid, dat na wat ups en downs. Maar dat zal ik U vertellen als
ik weer in Schiedam ben, want de officiele 3 maanden zitten er al lang op.
Hopelijk duurt het nu niet zo lang meer. Maar nogmaals, ik moet nu
eindigen, de brief word echt te lang. Het belangrijkste is dat U deze
brief ontvangt, want U zal wel ongerust zijn: waar blijft die knaap toch?
Maar in de gevangenis mag je (en kun je) geen brieven schrijven, zelfs
niet in de Bijbel lezen, de fielten!
Tot ziens,
Uw liefhebbende zoon.
-
VERDERE MISERE !
Weer terug naar de rest van het verhaal.
Het werd al weer zaterdag, daar in de gevangenis, en niemand was
gekomen om hen te verlossen. Nu lieten ze de moed zakken.
‘s Zondags waren er weer witte bonen. Maar wat ze er in hadden gedaan
om het gaar te krijgen, Joop wist het niet, maar Peter en Visser
kronkelden van de buikpijn en ook Joop had diarree. Toen Peter zich bij de
controle ziek meldde, kreeg hij een paar pilletjes.
Toen er op maandag nog niemand was verschenen, kreeg Joop het op zijn
zenuwen en kon wel uren huilen, daarna was hij wat opgelucht, maar de
bezorgdheid bleef, ook bij Peter! De ellende werd nog erger.
Peter had steeds van die rare bulten op zijn armen en met de wandeling
op de binnenplaats met de anderen, zagen ze het ook bij Izak en bij Henk
van Oort. Toen ze het aan de Fransman vroegen, antwoordde hij wat
onverschillig: "Punaisses!" Dat woord kenden ze, het betekende
dat ze bezoek hadden van wandluizen! Ze hadden al een paar avonden hevige
slagen gehoord, in de afdeling boven hen. Nu begrepen ze de betekenis, de
houten kribben werden dan opgetild en die lieten ze dan met een klap
vallen!
Dit voorbeeld volgde Joop als eerste op. Hij pakte zijn krib op en deed
hetzelfde wat hij boven had gehoord. En ja hoor, lichtbruine beestjes
kropen over de vloer, wel 30 stuks, groot en klein. Visser kwam er bij, en
plante zijn stevige schoenen erop, draaide wat en ze waren verpletterd.
Een vieze muskusachtige geur was het resultaat, vies verhaaltje hoor!
De anderen volgden het voorbeeld van Joop. Maar heel verwonderlijk, bij
hen was het resultaat heel wat minder dan bij Joop, terwijl hij vrijwel
geen bulten had, of klachten ‘s nachts.
Na het einde van de tweede week kwam er een duitse chef bewaker de cel
in en gelastte hen om te verhuizen. Met hun hele hebben en houwen kwamen
ze in een kleinere cel die al gezuiverd was. Er was geen W.C., maar er
stond een emmer met een deksel. Tegen de avond kwam Babyface voor ieder
een matras brengen. De andere matrassen moesten gelijk met de cel
gezuiverd worden.
De volgende dag was er een verrassing, de "oude" Fransman,
kreeg ineens twee pakjes van thuis, met drie broden, een gebraden
kippetje, tien eieren en een pak LuLu biscuit en ook een stukje spek.
Veel deelde hij met zijn celgenoten, ieder kreeg een gekookt ei, maar de
kip en het spek hield hij voor zichzelf, dat was best te begrijpen. Het
was een waar feest, lang niet zulke lekkere dingen gegeten. Samen met een
paar sneden witbrood en ook wat gekookte aardappellen in de schil, want
dat zat in het tweede pakket.
Twee dagen moesten ze in deze primitieve cel doorbrengen en toen kwamen
ze weer in de gezuiverde cel terug. Prompt werd de Fransman ontslagen,
zijn tijd zat er op. Hij had in arrest gezeten omdat hij bij een
caféruzie een Duitser had geslagen.
Ze moesten op de binnenplaats de inmiddels gezuiverde dekens halen.
Andere houten kribben kregen ze, ditmaal erg lage. Ze moesten de cel goed
aanvegen en de deuren en het raampje van gasdicht plakband ontdoen. Ook de
gang moest gedweild worden.
De dag daarop kregen ze een nieuwe celgenoot, een Fransman van 28 jaar
oud. Hij stelde zich voor als Raoul. Hij werd er van verdacht sabotage te
hebben verricht aan een Wehrmachts-auto, waarvan hij chauffeur was. Hij
moest maar wachten op de beslissing van het "Kriegsgericht", net
als zij trouwens.
Hij deed veel denken aan Fernandel, de Franse komiek, toen erg populair.
Het was een atletisch figuur, Vòòr de oorlog was hij varieté-artiest
geweest, loopings maken op een motorfiets in een halve bol. Hij leerde hun
ook wat gymnastiekkunstjes. Hij sprak ook aardig wat Duits en kon zodoende
veel vertellen van zijn levensloop. Zij trouwens, als Hollanders, deden
hetzelfde. Met behulp van een Frans / Hollands reisgidsje, dat Joop
meegesmokkeld had, leerde hij hen veel van de betekenis van spreekwoorden.
In dat reisgidsjes ging het ook over vragen en antwoorden en al lerende
daaruit, was dat voor hen het resultaat, dat ze beter op de hoogte kwamen
van de franse omgangsvormen
Maar de man bleef een echte doorsnee Fransman. De soep werd
bijvoorbeeld zo luid slurpend verwerkt dat horen en zien verging
(lichtelijk overdreven!). Visser, de slampamper met weinig zelfkennis,
durfde het aan om in de witte muur te krassen: "In deze bajes zit
geen gajes, maar hollands glorie, potverdorie". Nou, dat sloeg niet
op de groep van acht en zeer zeker niet op hem. Al had hij zoveel
gefantaseerde heldendaden van toen aan het front, op de Grebbeberg, te
vertellen. Zijn gezwam hing op den duur Joop zo de keel uit, dat hij hem
uitschold voor leugenaar. Dat ontaardde in een aanval van hem op Joop. Het
resultaat was: Joop zijn krib gebroken, maar een bloedige buil en een
blauw oog voor Visser, terwijl Joop niets mankeerde. Hij was een beetje
trots. Hij was toch maar een klein ventje, en dat tegen die lange Visser!
Maar Joop bleef niet kwaad en deelde zijn laatste sigaretten met de man
toen het gemis van tabak erg nijpend werd. Om aan vuur te komen moesten ze
veel mogelijkheden proberen. Eén daarvan was het gebruik van de telefoon.
Telefoon? wat een kolder! Ja, ze hadden uitgevonden dat, wanneer ze met de
klep van het gat op de vloer in de hoek (wat een echt oud frans toilet
voorstelde) flink klepperden, er dan in de zaal boven werd geantwoord.
Want door de afvoergoot konden ze met elkaar spreken. Op deze wijze hield
Raoul contact met boven, waar alleen licht gestraften zaten.
Ze kwamen zo wat te weten van de vorderingen in Italie en dat Mussolini
was gearresteerd. Die gestraften boven hadden kleine vergrijpen op hun
geweten, voor belediging of zo. Ze moesten een week of paar dagen zitten.
Raoul vroeg hen om lucifers, nu, daar konden ze wel wat op vinden. Er
werden wat lucifers op een touwtje bij elkaar gebonden, met iets zwaars
daarbij. Dat touwtje lieten ze dan via het tralieraam zakken tot aan hun
raam en zo kon Raoul het met een lepel naar zich toetrekken. Prima toch?
Met twee keer geklepper werden ze daarboven bedankt.
Er kon weer wat gerookt worden, maar heel matig. Peter (die dus niet
rookte) had de meeste tabak die hij bezat in gelijke partjes verdeeld.
Vloeitjes had Joop. En zo werden de rantsoenen verdeeld. Joop maakte dunne
sigaretjes, zuinig aan maar. Visser en Raoul waren niet zuinig, bij hen
was het rantsoen al gauw op en gingen ze dan bij Peter bedelen, meestal
zonder succes.
Op een dag werd de deur weer geopend, ze stonden weer keurig naast hun
bed. Babyface kwam binnen, zei niets, keek rustig de vier aan. Zijn blik
bleef op Joop rusten: "willst du einzeifen?" vroeg hij, wat
bedoelt U, vroeg Joop op zijn beurt. Alle lieden die geschoren moeten
worden, moeten eerst worden ingezeept, verklaarde hij. Joop zijn gedachten
gingen als een flits, hij zag al die baardige snorren, voor zich, velen
stinkend uit hun mond. Hij schudde toen van nee.
Babyface trok zijn schouder op en vertrok. De anderen hadden het graag
gedaan, maar kwamen kennelijk niet in aanmerking. Joop, wat stom toch van
je, zo hadden we wel eens informatie kunnen krijgen! Ja, dat vond Joop
ook. Hij had er spijt van, maar gedane zaken nemen geen keer.
De dagen kropen voorbij. Eens per week was er de grote schrobdag. Dan
kwamen er bezems en teilen water. Daar werd kwistig mee om gegaan. Joop
trok dan schoenen en kousen uit en ging dan zo dweilen, ook de gang voor
de cellen kreeg een goede beurt. De andere landgenoten van de grote cel
daarnaast kregen hetzelfde te doen.
Tijdens dat korte contact was het mogelijk elkaar wat te overhandigen,
o.a. een paperback "Gasten op Sterkendaal". Joop had het al eens
gelezen en las het nog eens, Peter twee maal en Visser zelfs vier maal.
Joop vroeg eens aan de toeziende Babyface of hij de Bijbel uit zijn
koffer mocht halen, maar nee hoor. Hier in de gevangenis hoort geen vrouw
en geen Bijbel, zei de smiegt in het Duits.
Iedere zaterdag werden ze gehaald om te douchen, uitkleden, er onder en
weer aankleden en dat alles in vijf minuten. Meer tijd kregen ze niet. Om
de tijd zo goed mogelijk te benutten zeepten ze in en spoelden ze elkaar
af. Als het wat langer duurde werden ze stijf gevloekt.
Ze wisten nu wat het betekent om gevangen te zitten. Ze probeerden de
moed er in te houden door spelletjes te doen. Raoul probeerde hen boksen
te leren, althans de houdingen, ook deed hij andere gymnastische toeren
voor. De man was erg sterk, en bleek (soms) ook gul, want toen hij van
thuis een pak suikerklontjes kreeg toegestuurd kregen ze steeds een
klontje en dat was voor hen een traktatie.
Dikwijls ging hij met Joop in het Frans in gesprek. Met dat eenvoudig
Frans/ Nederlands woordenboekje vanJoop leerde hij veel aan hen.Het was
meer voor hotels etc, bestemd, met zinnen als "monsieur, wilt U de
koffie boven brengen". Het was daardoor meer voor toeristisch
gebruik.
Met behulp van Raoul werd veel Frans door hem aan Joop verklaard. Zijn
kennis van Frans ging er met stukken op vooruit. Peter stelde voor om aan
de leiding te vragen om de afdeling te mogen schilderen, dan hadden ze wat
afleiding, ze waren toch allen schilder!
Ze waren in afwachting van het verschijnen voor het
"tribunaal" en dat kon wel maanden duren, dachten de
pessimisten. De tijd zou veel sneller gaan als ze wat te doen hadden,
daarom dat voorstel van Peter om te schilderen.
Op een dag kregen ze tot hun verbazing een pakje sigaretten,
"Gaulloises". Er was een lijst bij met een soort kwitantie
waarop het verschuldigde bedrag was ingevuld: 9 francs
Doordat Kees van Zon en Izak tot corvee`ers waren benoemd kwamen ze
veel met de pan met eten bij de cellen. Als de begeleidende Duitser even
niet keek, deden ze er wel eens een schep bij, of wat extra in de
gereedgehouden pannetjes. Dat was natuurlijk leuk en dat werd dan met zijn
vieren gedeeld.
Toen een franse corvee'er hetzelfde deed bij Raoul zijn soep, werd er
door hem niet gedeeld, hij ging het heerlijk alleen op zitten slurpen, dat
viel tegen van hem. Ze hadden iets dergelijks al eerder bij hem opgemerkt.
Er werd een paar dagen niet met hem gesproken.
De meeste Fransen hadden veel dingen voor op de Hollanders. Zij hadden
meestal familie of kennissen in de buurt, die pakketjes of tabak voor hen
afgaven, de Hollandse groep ontbeerde dat. Ook de was van de Fransen werd
iedere veertien dagen gehaald en gebracht door familie of bekenden.
Van Zon en Izak hadden weliswaar distributiebonnen, maar er was niemand
die het voor hen kon besteden in de stad voor eten etc.
-
OOK VOOR JOOP, EINDE DETENTIE !
Plotseling kwam er aan de detentie van de helft van de groep een einde.
Op een dag, ‘s morgens vroeg, werd de deur geopend. Twee militairen
stonden voor de celdeur: "Geels mitkommen!" Wat nu? Al de
eigendommen meenemen en het etensgerei, zeiden zij. Verbouwereerd nam hij
niet alleen zijn eigen deken, maar ook het franse hoofdkussen onder zijn
arm. De drie sigaretten die hij nog had liet hij achter, vergat de
achterblijvers te groeten en verliet de cel. Peter vroeg: en ik dan?
(ik!), jij blijft achter! Geels alleen moet mee komen!
Op de gang stonden drie anderen, Frans Kees en Arend, ook met hun
povere eigendommen. Zij lachten Joop toe: wat moet je met dat kussen?
Stom, dat was nou echt zenuwen! Zij hadden gehoord dat ze vrijgelaten
zouden worden. Ze moesten de koffers gaan halen in het berghok en toen op
naar de directeur. Hij gaf hun al de papieren en geld terug. Ze moesten
daarvoor tekenen. Zij moesten ook de sigaretten betalen.
Joop liet zijn geld zien: 5 francs aan gaatjesgeld, meer heb ik niet!
Nou, dat geeft niet, die sigaretten schenk ik jou! Lekker gul van de nu
vriendelijke directeur. Frans was zo verstandig om een bewijs te vragen
dat ze vier weken in arrest waren geweest. Dat was voor het geval dat er
onderweg naar Montoir controle door de Feldgendarmerie plaats zou vinden.
Dat maakte de man gelijk in orde.
Ook vroegen ze aan de dienstdoende bewakers of ze ‘s middags een paar
pakketjes mochten afgeven voor de achterblijvers, dat was goed.
Toen verlieten ze opgelucht het "Maison du Arret" en nu
scheen de zon ook voor hen, wat een verademing!
Na enig zoeken vonden ze daar in de buurt een kantoor van de "Banc
du France". Kees en Frans hadden nogal wat Nederlands geld en wilden
dat omwisselen. Dat was in ieder geval te proberen, want nog niemand had
kans gezien, bijvoorbeeld in St. Nazaire, om Nederlands geld tegen franken
om te wisselen. Dat kon alleen aan de grens bij de grenswisselkantoren.
Maar gelukkig, er was geen enkel probleem. Alleen kregen ze voor de gulden
slechts 20 francs terwijl de koers 26 francs was. Maar nu moesten ze niet
zo nauw kijken.
Ze namen toen de tram naar het centrum, in het bijzonder naar het
station, dat moest eerst aan de beurt komen. Daar gaven ze de koffers in
bewaring. Ze informeerden naar de vertrektijden van treinen richting St.
Nazaire. Daarna gingen ze de stad in om wat te boemelen en met de
distributiebonnen van Kees wat te gaan eten. Daar Joop blut was, spraken
ze af dat Kees alles zou betalen voor de vier en dat later het totaal
besteedde bedrag tot aan het kamp, in vieren gedeeld zou worden. Dat was
het makkelijkst. Joop zou dan na het eerste zakgeld het bedrag met hem
verrekenen.
Het eerst werden op de tabakskaarten de sigaretten aangeschaft. Honger
hadden ze, en niet zo zuinig ook, maar tabak was echt een verslaving! De
sigaretten werden ook voor Arend en Joop gekocht, collegiaal toch!
Ze kochten in een magazijn twee strooien mandjes en vulden dat met
brood, boter en kaas. En ook wat suiker en natuurlijk sigaretten. Dat
alles gekocht op de bonnen van Kees en Frans.
Henk Oort en Izak van Dijk waren achtergebleven in de grote cel, daar
werd eerst een mandje voor gevuld. Ze hadden aanvankelijk niet veel zin om
het pakketje voor de andere cel ook zo te vullen, want ook bij Kees en
Frans was Visser niet geliefd. Maar omwille van Peter werd er toch wat
klaargemaakt.
Sigaretten gingen er niet in, maar Joop deed er stiekem wat in van zijn
eigen portie!
twee van hen, Arend en Frans, gingen met de tram de pakjes wegbrengen.
Na hun terugkomst gingen ze eerst in een café een paar glaasjes wijn
drinken, om vervolgens in een klein restaurant heerlijk te gaan zitten
schransen. O wat hadden ze daar dikwijls naar verlangd!
Er was soep vooraf, daarna gebakken aardappelen met groente en als
vlees gebraden eend. Er was wat fruit toe. Dat alles gespoeld met
tafelwijn, een festijn! Op een bankje in het park zaten ze daarna een kilo
witte zoete druiven op te peuzelen.
O wat een overvloed toch. Ze zaten een poosje te niksen en kregen weer
wat trek. Ze gingen weer naar een restaurant om wat te eten met bier en
wijn. Verder werden er enkele inkopen gedaan.
Ze zochten een geschikt logement om de nacht door te brengen, dat viel
niet mee. Bij navraag in het door hen bezochte café en restaurant wist
niemand een goed onderkomen. Vlakbij het station stond een Francaise te
wachten, naar ze zei op haar fiancée, die wist wel een adres. Dat was
vlakbij, in het Hotel la Bourse. Bedankt hoor! Het hotel werd gevonden. De
gang was verlicht met een zwakke rode lamp en alles bleek gesloten. Op hun
kloppen en roepen werd er een raam opengedaan. Twee vrouwen leunden er
uit, kom maar boven, lieverds. Daar was geen woord Spaans bij, ja toen
wisten ze waar ze heen waren gewezen. Maar ze gingen toch naar binnen want
op de deur stond ‘logement". Nou het was op en top een hoerentent.
Algerijnen en Fransen bezetten de vele tafeltjes en er werd rijkelijk wijn
en bier gedronken. Dat was niet wat Joop bekoorde. Er was in de hal
vlakbij de voordeur een zitje gemaakt, daar gingen Arend en Joop zitten en
raakten in gesprek met een Algerijn. De man sprak graag gebroken Duits,
want hij had in Duitsland gewerkt, had daar vast gezeten en was toen naar
Frankrijk gevlucht.
Plotseling een gestommel aan de voordeur, twee lui van de
Feldgendarmerie kwamen controleren of er ook Duitsers waren, eventueel in
burger. Op hun vraag "Francais" werd er door hen met
"Oui" geantwoord. Joop was niet zo gecharmeerd van die lui,
liever geen contact. Frans spreken! zei Joop tegen de Algerijn.
Een logement was het dus niet. En terwijl Kees en Frans zich elders in
een vertrek amuseerden, verlieten Arend en Joop het gebouw. Ze stonden
weer op straat op zoek naar een echt onderkomen. Maar alles was vol.
Uiteindelijk belandden ze in het Duitse Rode Kruis gebouw. Dat was voor
Joop bekend terrein. Er waren geen moeilijkheden en op vertoon van het
paspoort en vervoerbewijs konden zo dikwijls als ze wilden soep halen. De
andere twee waren inmiddels ook gearriveerd.
Er werd nog een nachtwandeling gemaakt, want de trein zou pas de
volgende dag vroeg vertrekken. Die wandeling was echt uit verveling, er
was niets te beleven. Maar weer terug naar het station. Er werden alvast
kaartjes gekocht. Met het hoofd op tafel half pittend werd de nacht
doorgebracht.
Het leek wel eeuwen te duren, die nacht. Eindelijk konden ze instappen.
Er werd aan de hoofdconducteur gevraagd om in Montoir te stoppen. Voor een
paar sigaretten stond hij dat toe. Maar de trein zou toch gestopt zijn,
want op het perron stonden wat bekende Hollanders, die op die dag met
verlof gingen. Aan een van hen, Gijs van Schelven, een Schiedammer, vroeg
Joop of hij bij zijn ouders langs wilde gaan, om te vertellen wat de reden
was van het briefverzuim en vertellen dat er een brief onderweg was.
In het lager "Herbert Norkusz" aangekomen moesten ze verslag
uitbrengen bij Joop Steinman, de schrijver en tevens vertrouwensman. Ook
de lagerchef was geinteresseerd. Ze moesten nu opnieuw ingeschreven
worden.
Eerst nu naar Pornichet naar het kantoor van de firma. Daar werden ze
door de daar aanwezige Hr. Radsky begroet of ze verloren kinderen waren.
Er werd door hen een verslag gegeven, ook waarom de andere vier er niet
bij waren.
Joop maakte van de vreugde gebruik, en ook Frans, om nog eens met
Radsky over de ontbrekende 8 pf. te praten, want hoewel de jongsten, waren
ze toch volledig vakbekwaam. Tot hun verbazing hapte hij gelijk toe en op
hun nieuwe urenkaart stond dat de 8 pf. per uur met terugwerkende kracht
uitbetaald zou worden! Gelukkig was Nowodka of Kruger niet aanwezig!
Later bleek het een klein maandloon te zijn, zodat de prison-tijd daar
toch mooi mee werd vergoed. Er was ook post voor hen, daar was Joop erg
blij mee. Ze kregen toen instructie waar ze moesten gaan werken. Kees van
Zon en Joop moesten bij het lager "Plaisance" een bunker gaan
schilderen, ze konden voorlopig in het hollandse lager bij Montoir
blijven. Dat was voor hen beiden een hoera-gevoel, fijn weer tussen de
bekenden, waaronder voor Joop veel Schiedammers. Er bleek bijna de
voltallige Hollandse Bayerle schilders te zitten, die waren ook in dit
kamp verzeild geraakt.
Er volgden veel uitbundige begroetingen, veel van hen hadden ze sinds
Angers niet meer gezien. Door Puck Bennik (de slakkeneter) was er een
pakje achtergelaten, dat Joop zijn moeder in Schiedam aan hem had mee
gegeven. Zij had er ook 25 gulden voor Joop bij gedaan, maar die waren
spoorloos! Hij had dat pakje aan Eef van Beek in de verloftrein
overhandigd, want hij zou niet meer terug gaan naar Bayerle, maar doorgaan
naar Lorient. Eef heeft dat pakje trouw bewaakt, want hij wist dat Joop
"eingespert" was. Joop was er erg blij mee, maar de 25 gulden
waren foetsie! Niet iedereen is collegiaal en eerlijk. Later tijdens
verlof heeft hij Puck zijn ouders opgezocht en werd er na veel moeite de
25 gulden van hun lieve zoon teruggegeven.
De eerstvolgende zondag gingen Frans en Joop naar het lager Mindin.
Daartoe moesten ze met de veerboot vanaf St. Nazaire overvaren. Ze gingen,
toen ze aankwamen, eerst naar de eetzaal. Daar was het dikke vrouwtje aan
het werk. Ze staarde hen aan en met een juichkreet stormde ze naar de
keuken: de Hollanders zijn er! Frans en Joop werden direct omringd door
het blijde keukenpersoneel, Janet, Luisette en ook Odette, Joop zijn
voormalige vriendin. De laatste was in zwempak, want ze wilde juist in de
Loire gaan zwemmen. Ze moesten al hun wedervaren vertellen en moesten
beloven nog eens terug te komen, ‘s zondags of zo.
Maar eigenlijk kwamen ze om eens poolshoogte te nemen over de stukken
die ontbraken, na hun arrestatie. Bij voorbeeld Joop zijn zwembroek en ook
een werkbroek. Ook Frans miste wat. En voor Peter moesten ze zoeken naar
zijn privédeken. De "vriendelijke" lagerchef was met verlof, en
zijn vervangers wisten nergens van.
Na wat gegeten te hebben in Mindin, gingen ze weer terug over de Loire
naar Montoir. De daaropvolgende dag gingen ze weer aan het werk, Joop met
Kees van Zon via trein en firma-auto naar de machinebunker van de marine
in het Udock. Met een Fransman en een toeziende Duitser moesten binnen de
plafonds gemenied worden. En daarna 2x met creme verf geschilderd worden.
Dat was oude koek voor hen!
Tussen de middag gingen Kees en Joop lekker eten bij de marinekeuken,
dat lukte de Hollanders dikwijls. Dat was weer andere koek dan in het
lager. Toch hadden ze het samen niet zo naar hun zin, ze misten de grotere
ploeg. Daar was wat gezelligheid, bij het werken in een bunker.
-
JOOP ALS BEHANGER
‘s Middags kwam Nowodka met de auto materiaal brengen. Hij riep Joop
apart. Wat nou weer! dacht Joop. "Kanst du tapitsieren?" vroeg
hij. Wat bedoelt U? Nou papier kleben an die wand (waarom zei hij niet
gewoon behangen?). Toch begreep Joop wat hij bedoelde. Joop deze keer erg
vlot : ja zeker! Het was niet helemaal waar, want verder dan het insmeren
van behang met behulp van Mulder, de oudste knecht bij de gemeente, was
hij niet gekomen. Joop ging van het standpunt uit : je kan beter ja
zeggen, dan kan het later nog meevallen.
Hij had dus zelf nog nooit behangen, maar komt tijd komt raad, dacht
Joop. Morgen naar het Buro komen, zei de chef, het hele Buro moet behangen
worden! Niet gek, dacht Joop. De volgende dag ging Kees brutaalweg mee
naar het Buro in Pornichet. Van Radsky hoorde hij (Nowodka was er niet)
dat van zijn kamer al het oude papier verwijderd moest worden, de gaten en
scheuren moesten dicht geplamuurd worden etc.
Na de middag kwam "Wodka" langs en schold Kees uit. Hij had
in de bunker moeten blijven en zou het wel merken aan zijn urenkaart. De
geschiedenis herhaalde zich, nu niet voor Joop, maar nu voor Kees. Hij
kreeg opdracht naar een bunker te gaan in Pornichet, waar alleen Fransen
werkten.
De volgende dag kwam er een franse behanger, met al zijn spullen:
plaktafel, borstels etc. Die morgen zou hij nog blijven en verder kon Joop
het wel alleen af, zei "zijn vriend" Nowodka. Joop gaf zijn ogen
goed de kost. Hij hielp de Fransman met insmeren en durfde zelfs een paar
banen aan te brengen.
Monsieur Bruny (zo heette hij) vroeg aan Joop waar hij tussen de middag
ging eten, want zelf ging hijnaar huis. Van Lucienne, een aardig Frans
meisje, 16 jaar oud en als "Putzmadel" (soort dienstmeisje) aan
het Bayerle Buro werkzaam, hoorde Joop dat hij met haar mee kon om wat te
eten. De lieverd nam hem mee naar "Castel Fleury" het voormalig
hotelletje, vlak aan zee gelegen. Het deed dienst als vaste eetgelegenheid
voor de "Auslanders", dat waren dan de buitenlanders met de wat
betere baantjes. Joop trof er Jansen, de voormalige kok van lager
"Horst Wessel". Ook had hij voorheen bij hen in dezelfde kamer
in het hollandse lager bij Montoir gehuisd.
Joop schoof gelijk bij hem aan. Er waren vogels van diverse pluimage,
o.a. Lucienne met een paar vriendinnen. Van Lucienne had hij de vereiste
bon gekregen, dat was goed voor een heerlijke schotel dampende soep. Ook
brood en boter werden er verstrekt op die ene bon! Van Jansen kreeg hij
nog een ‘ticket" voor weer een bord soep en boter.
Verder zaten er in het zaaltje wat Belgen en ook een Fransman, die de
oom van Lucienne bleek te zijn. Hij was ganzenhoeder en manusje van alles
aan het kantoor van de firma. Met Jansen kon Joop goed opschieten, hij
vertelde dat hij in plaats van kok in een keuken, nu een "tankstelle’,
een benzinepomp, bediende, ook in Pornichet. Hij woonde met twee anderen
in een hotelkamer.
Er waren ook wat Fransen aanwezig, een slager, een fotograaf en wat
kantoormensen. Allen werkzaam voor de OT bij verschillende firma’s. Na
het eten ging Joop met Lucienne en haar oom weer terug naar het kantoor.
Joop zette zijn pogingen om tot een redelijk behang-resultaat te komen
voort. Hij wilde niet graag voor gek staan en wilde zijn 8 pfennig extra
waardig tonen!
De volgende dag kreeg Joop het bij Radsky voor elkaar om ook een boekje
voor "Castel Fleury" te ontvangen, zodat hij elke middag aan kon
schuiven. Dit boekje moest hij bij het hoofd van de eetzaal ophalen. Het
was een knappe Elzasserin, Francoise genaamd (dus vloeiend Duits
sprekend). Op dat boekje kon hij ook ‘s avonds eten krijgen, zodat hij
wel eens over bleef in de kamer van Jansen. Er stonden twee bedden, maar
zijn kamergenoot was met verlof. Het brood in Montoir werd dan onderling
verdeeld, alleen de boter moesten ze voor hem bewaren.
U ziet het; Joop had het weer voor elkaar! Achteraf hoorde hij, dat ze
wat jaloers waren op hem in Montoir. Hij genoot nu eigenlijk een dubbele
verzorging en dan nog afgezien van wat Lucienne hem nu en dan toe stopte!
Na de kamer van Radsky kreeg hij de kamer van "Fraulein
Feuerlein" te doen, daarna die van Schroder en van Nowodka. Kruger
was intussen overgeplaatst naar Bordeaux. De kamers moesten ook allen
gewit en 1x geschilderd worden. Een kamer werd met "Rauhfaser"
beplakt en later met muurverf, door middel van een rol, geverfd.
Kees van Zon en Frans van Holten gingen met verlof. Joop sprak ze aan
op het Buro en vroeg of ze een paar kuchen in Nantes, bij de jongens in
het Prison, wilden afgeven. Het bleek echter dat die vier juist voor het
"Kriegsgericht" waren geweest. Izak van Dijk en Henk Oort werden
vrijgesproken, Peter en Visser nog niet. Het afgebroken stuk verrekijker
in Peter zijn koffer wreekte zich nu. De twee vrijgelatenen en de vier
verlofgangers ontmoetten elkaar in Nantes, dat was een verrassing
natuurlijk. De pakketten werden toch naar de gevangenis gebracht voor de
twee achterblijvers.
Het bleek dat Visser tot 9 maanden straf was veroordeeld. En Peter had
4 maanden gekregen voor zijn geschutskijker. Dat was voor Joop een
teleurstelling, want met Peter de Zwart kon hij altijd het beste
opschieten. Maar een paar dagen later, toen ze ‘s avonds van hun werk
terug kwamen in Montoir, stond Peter ineens lachend voor hen, verbazing
alom!
Hij vertelde dat een onderofficier ineens in zijn cel stond en
meedeelde dat van hogerhand besloten was hem vrij te laten, wel een beetje
misterieux! Peter zei dat hij het wel verwacht had; gezien zijn eerlijke
gezicht. Ja ja!
-
WEER MET VERLOF
Na een week of drie in Pornichet te hebben gewerkt, mocht Joop
eindelijk met verlof. Deze keer was hij al 5 maanden van huis. Het werd
tijd. Zijn jeugd speelde hem kennelijk parten. Hij verlangde er naar zijn
vaderland weer eens terug te zien.
Ongeveer 20 september ging Joop met de verloftrein mee, ditmaal waren
er geen Schiedammers bij. Traditiegetrouw werd er in Savenay ingestapt. De
trein was niet zo vol als de vorige keer. Theo v.d. Hout, de schoenmaker
van uit het Duitse kamp Hindenburg, reisde met hem mee. Ze spraken af in
Holland werkkleding en voor Joop ook schoeisel te kopen in de "OT
Leitstelle" in Delft.
Ze kochten daar voor de prijs van 35 gulden ieder twee borstrokken,
twee onderbroeken, twee werkhemden, een wit jasje en een broek. Joop kocht
ook een paar klompschoenen, maar dat was Theo te min!
Het was een gezellige verloftijd, ook met een bezoek van een week aan
Warmenhuizen. De familie uit Den Helder was daar geevacueerd. Om diverse
redenen moest hij drie keer om verlenging vragen, de laatste aanvraag ging
met veel vloeken en bedreigingen gepaard. Op 12 oktober vertrok Joop weer
naar Frankrijk, zonder tegenzin!
Na aankomst in het vertrouwde hollandse lager ging hij de volgende dag
direct naar het Buro. Er moesten weer nieuwe papieren worden ingevuld en
hij had ook nog 500 franc te goed. Ook kreeg hij de opdracht naar een
bunker in Pornichet te gaan en daar de aanwezige Fransen te helpen bij het
schilderwerk. Hij kwam daar zijn oude kennis Leen Kers tegen, die de
plaats van Jansen had ingenomen. Van hem hoorde hij dat Jansen was
gearresteerd. Op een dag kwamen er 2 Fransen (dacht hij) met de vraag of
hij wat benzine voor hen kon organiseren. Dat kon wel, zei de domoor, hij
kon wel een beetje geld gebruiken. Het kost u 80 francs per liter. Nou,
dat was goed. Toen hij aanstalten maakte om de benzine in een blik te doen
trokken ze een revolver en maakten zich bekend als "Gestapo".
Hij werd gelijk gearresteerd.
Het enige wat ze later van hem hoorden, was dat hij kans had gezien om
te vluchten en in Nederland zat ondergedoken. Leen Kers kreeg nu dat werk
aan dat benzinestation, nu samen met een Duitser. Leen had dezelfde
hotelkamer met de drie bedden. En als vanouds bleef Joop daar dikwijls
overnachten.
Er kwam een intermezzo, want Nowodka gaf hem de opdracht om in St.
Nazaire in de stevige duikbootbunker, letters en cijfers te gaan zetten.
Dat moest in de bankwerkerij gebeuren. Hij kreeg daarvoor een speciale
pas. Hij zag daar hoe torpedo’s werden afgemaakt om na vulling met de
duikboten te worden meegenomen.
Drie dagen werd er over dat letteren gedaan. Daarna moest hij met de
firma-auto mee om overal materiaal rond te brengen. Dat was leuk werk. Zo
zag hij per dag veel bekende gezichten bij al die bunkers waar ze moesten
zijn.
In een grote munitiebunker werkte Dolf Steens, die hij nog kende van
Prefailles en tot zijn grote verrassing Nico van Delft, waarmee hij op de
schilders-avondschool had gezeten in Schiedam. Hij bleek nu als
oud-Schiedammer in Spijkenisse te wonen. Met zijn broer huisden ze in het
lager bij Montoir. Samen hadden ze op het Kanaal-eiland Guernsey gewerkt!
Na een kort verblijf bij de firma Karl Kubler, hadden ze zich aangemeld
bij de firma Bayerle, iets wat Joop toen niet gelukt was! Eef van Beek met
zijn vriend Bertus Hoek waren ook sinds kort bij Bayerle werkzaam, beiden
als schilder.
Deze twee werden later met nog drie anderen, waaronder Joop en Dolf
Steens, na de invasie niet door de firma ontslagen en gingen met de firma
"vluchten", maar daar over later!
Toen ze bij de grote bunker aan het werk waren, riep Nowodka Dolf
Steens apart en zei dat hij mee moest naar het Buro. Dolf kneep hem als
een dief (die hij ook was!), want kort daarvoor had hij verf verpatst, hij
was bang dat het uitgekomen was. Misschien zou hij nu straf krijgen op het
Buro. Maar nee! Het liep heel anders voor hem. Hij werd aangesteld om
verbindingsman te worden tussen Fransen, Hollanders en Duitsers, en dat
alles door zijn talenkennis!
Hij werd nu op slag kantoorman. Wat was dat ventje in zijn nopjes. Hij
kreeg ook een hotelkamer. Op het Buro moest hij o.a. schrijverswerk
verrichten, bijvoorbeeld de urenkaarten verwerken en overboekingen naar
Holland doen.
Ook Peter de Zwart, Joop zijn vriend, was weer terug van verlof. Er
waren nu aanmerkelijk meer oudere en nieuwere schilders aan het werk aan
de bunkers rond Pornichet. Joop trof er zijn ex Prison-genoten, Arend
Sterk, Henk Oort, Izak van Dijk en ook Frans van Holten. Er waren ook
nieuwere landgenoten bij zoals Frans zijn broertje Adri en ook Hans Moore
uit Amsterdam. Daarbij was ook een nieuweling en later een beste vriend
van Peter en Joop: Theo de Roode uit Leiden. Later waren ze dikwijls
onafscheidelijk. De tricolor waren ze: rood, zwart en geel, leuk he?
De bunkers vlakbij het firmakantoor waren klaar en de hele meute
verhuisde naar bunkers vlakbij het lager bij Montoir. Ook Joop kwam er
terecht, zijn goede leventje was ten einde!
De tricolor (x): Peter Zwart, Theo de Roode en Joop Geels.
Maar toch ging Joop nogal eens naar Pornichet, ‘s zaterdagmiddags er
heen en maandag vroeg weer terug in Montoir. Hoe hij dat fikste met
vervoer en zo? Soms viel het niet mee, maar het lukte. Slapen deed hij in
een van de bedden bij Leen. Hij had nog steeds het bonboekje voor
"Castel fleury", dat kon hij steeds bij Francoise in ontvangst
nemen.
Tijdelijk werden ze aan het werk gezet in een houten barakkenkamp
richting Savenay. Het plaatsje heette Donges. Daar trof Joop weer anderen
aan, waar hij later maandenlang mee omging op de kamer in lager
Hindenburg. Een ervan, Bart de Leede, Bolle Bart genoemd, een stevige
drinker en oersterk, was een Hagenaar, evenals de voormelde Hans Moore.
Die Hans had vroeger op het R.K. Seminarie gezeten en had geleerd voor
priester. Hij was kennelijk gezakt. Het was een integer persoon, die Joop
nogal eens aanmaande zijn christelijke opvoeding niet te verwaarlozen. Hij
werd de voorman in Donges.
De werkzaamheden in dat kamp duurden misschien een week. Daarna kwamen
ze in een heel grote bunker vlakbij het lager Hindenburg.
Lager Donges, v.l.n.r. onbekend (3x), Bertus Hoek Eef van Beek.
Voorlopig moesten ze daar gaan ontroesten, later zou er dan verf komen
voor de verdere bewerkingen. Maar die aanvoer van materiaal bleef maar
uit. De toch al grote groep "werkelozen", gingen uit verveling
wat spelletjes doen. Ook kwamen er onderling gevechten met het gooien met
viltjes van de lege granaathulzen. Er zaten ook een paar te dammen,
waaronder Joop. Soms gingen ze wat slapen tussen de granaathulzen. Het
eten werd steeds gehaald in het nabij gelegen marinelager. Daar had de
firma voor gezorgd! Het was een "luie" toestand. Maar plotseling
klonk de kreet: de firma-auto! Snel alles weg en zo gingen ze ijverig
verder met ontroesten. Maar dat was allang klaar, de schijn moest
opgehouden worden.
Nowodka kwam binnen met de chauffeur Ludwig, ze moesten helpen de
bussen verf binnen te brengen, menie en creme lakverf. Ook kwamen er twee
nieuwe mensen mee, ze waren pas aangenomen. De een was een zeer moeilijk
verstaanbare Groninger uit het verre noorden, uit Onderdedam. Zijn naam
was Eltje Bodde. Hij was van beroep tuinder. De ander kwam uit Nijmegen,
ene Becks en van beroep slager. Het werd nu wel een beetje te gek zo’n
twaalf man in een bunker.
Joop met zijn product
Een kleine groep, waaronder Joop, Peter met zijn grammofoon, Bolle
Bart, Becks en Eltje, kregen de opdracht om in de buurt van St. Andre des
Eaux (dat is de volle naam!) heel wat bunkers te gaan schilderen. Daarom
moesten ze gaan verhuizen van Montoir naar het vertrouwde Hindenburg. Het
werd maandenlang hun vaste lager. Ze trokken in hun oude stube 22.
Joop schilderde op een los deurpaneel een cowboy met de Hollandse vlag
en het opschrift "Villa Ouwe Taaie" (dat sloeg op een bekend
liedje toendertijd). Het werd boven de toegangsdeur gespijkerd.
Toen na de capitulatie de Amerikanen het kamp bevolkten, hing het er
nog steeds. Dat hoorde hij van Maurice uit St. Andre, zijn latere vriend,
maar daarover later.
In dat kamp Hindenburg huisden veel landgenoten, meest Friezen en
Rotterdammers. Apart dienen te worden vermeld: Adriaan van Noort uit
Schiedam en Bram Wabbijn, ze waren beiden nu "Sanitater"
(verbandmeester). Ze huisden ieder in een speciale barak van een van de
twee vlak bij elkaar gelegen lagers.
Er waren dus heel wat bunkers door de firma te schilderen, veel in de
buurt van het lager, op loopafstand! Een keer was er een minder leuk
geval. De bunkers konden niet op slot en ‘s morgens bleek er verf te
zijn gestolen. De Duitse voorman wist gelukkig nog van niets. Theo de
Roode bleek een goede speurneus te hebben, hier en daar zagen ze een
druppeltje verf, en tenslotte kwamen ze na een paar honderd meter aan bij
een arbeidershuisje. Ze klopten daar aan. Een vrouw deed open. Bolle Bart
donderde haar toe in half Duits en half Frans dat zij verf gestolen had;
dat was sabotage en daar stond de doodstraf op! (gemene donders toch!). De
vrouw viel op de knieen en huilde hartstochtelijk, ze zou de verf
teruggeven met boter en kaas, wat ze maar wilden, als ze er maar geen werk
van maakten. Ze zag natuurlijk dat zij geen Duitsers waren! Theo kreeg
medelijden met het wijffie. Ze mocht de verf houden en ze wilden niets van
haar aannemen, maar ze moest wel beloven het niet meer te doen. Gelukkig
hebben de Duitsers er niets van gemerkt en niemand van de bunkergroep
speelde verrader.
Een dag nadat Joop in dat lager was aangekomen, moest hij al weer mee
met de firma-auto naar Pornichet. Hij moest gaan behangen bij de
"Frontfuhrer", Schwartz genaamd. Die had een mooie privewoning,
voor de oorlog toebehorend aan een Engels gezin. Alles moest Joop plakken;
voor en achterkamers, alleen de zijkamers moesten met muurverf gesausd
worden. De hele trapopgang werd geschilderd met behulp van een oude
OT-man, Violet genaamd. Op zolder vond Joop wat stukjes kaars, er lagen
ook Engelse boeken en ook wat lampions. Joop nam de lampions mee. Later
werd de stube er mee versierd. Maar dat duurde niet lang, een paar dagen
later werd alles verwijderd, op last van de lagerchef.
Het waren voor Joop weer gezellige weken. Er werd natuurlijk weer bij
Leen Kers geslapen en weer gegeten in "Castel Fleury." Lucienne
en Joop werden goede vrienden, maar door gestook door anderen, o.a. door
Dolf op kantoor, kwam er later aan die "relatie" een einde. De
oom van Lucienne was heel boos op Joop en ook Francoise, de chef van de
eetzaal deed bij Joop een goed woordje voor haar. Die eigenwijze Joop ging
er niet op in. Dat was eigenlijk wel beter, ze was Rooms. Joop dacht;
beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald! Toch was het een lieve
meid, pas 16 jaar.
Wandeling met Leen Kers en zijn verloofde Marie Therese
Leen Kers had wel een meisje, Marie Therese. Ze was dienstmeisje in het
kantoor van een franse firma pal naast het kantoor van Bayerle. Dat was
wel aan, hij ging er heel intiem mee om. Het was een leuk meisje, met zijn
drieen gingen ze wel eens wandelen. Joop zijn Frans was beter dan dat van
Leen, daar had de man tijdens de wandeling natuurlijk profijt van.
Op het kantoor van de firma zelf moest Joop nog een karweitje doen, de
vloeren moesten bruin geverfd worden. Na de Kerst moest hij weer met Peter
aan de bunker verder werken. Maar de Kerstdagen bleef hij in Pornichet en
in "Castel Fleury" werd het buikje vol gegeten. Het was al een
paar zondagen de gewoonte om in het hotelletje waar Leen huisde ‘s
avonds een eenvoudige maaltijd voor weinig geld te gebruiken. De eigenares
was een weduwvrouw en ze verdiende er zo wat bij.
Ze vroeg of ze de Kerstavond ook kwamen, ja graag. Dat zit wel goed
dachten zij. Het was al een tijd de gewoonte om hard geworden kuch aan
haar te geven, voor de konijnen. Dolf Steens en een ander hadden al zoveel
lof over dat zondagse etentje van hen gehoord, dat ze ook voor de
Kerstavond bestelden.
De vrouw had de kleine eetzaal versierd met wat dennegroen en lampions
en de tafels waren nu gedekt met wit linnen. Nou, het eten was prima: soep
vooraf en aardappelpuree met groente en vlees, waarschijnlijk
konijnenvlees. Ook kwam er een schaal oesters op tafel, daar werd door de
Hollanders niet van gegeten, onbekend maakt onbemind! Als toetje was er
een heel klein stukje gansgebraad, een appel en een klein stukje heerlijk
gebak. Zo, ze had goed haar best gedaan, dachten ze tevreden.
Maar…, toen kwam de rekening. Ze hadden steeds 35 francs voor het
zondagse eten betaald, maar nu, o wat een schrik, 150 francs per persoon!
Ze schrokken zich rot. Leen had in totaal nog 100 francs en Joop 210
francs, zodat Joop hem 50 francs moest lenen. Dolf trok een gezicht alsof
hij azijn geproefd had. Hij verweet hen dat ze dat adres zo aangeprezen
hadden. Woest was hij. Joop en Leen niet minder, al dat brood voor de
konijnen! En nu stank voor dank. Ze had toch kunnen zeggen dat het ditmaal
zo erg op zou lopen? In ieder geval was dat adres nu taboe!
Leen ging naar zijn grietje, Dolf naar zijn kamer om nog wat brood te
eten en Joop liep met 10 francs op zak in zijn eentje te struinen in
Pornichet. De volgende dag, 2e Kerstdag, moest er een halve dag gewerkt
worden. Dat was juist de laatste dag waar hij werk had bij de Frontfuhrer.
In de namiddag wat gewandeld met Leen en Marie Therese. Later die dag werd
er kennis gemaakt met een andere onbekende landgenoot. Die was getrouwd
met een Francaise, maar hij had een hollandse schoonvader. Hij werkte bij
een andere firma en kreeg het volle loon uitbetaald. Dat was begrijpelijk,
want zijn gezin woonde daar.
‘s Avonds ging Joop weer in "Castel Fleury" eten, hij kreeg
zijn dagelijkse brood en boter, maar nu een extra Kerst-toegift: een fles
wijn, koeken en appels, pepermunt en nog wat kleinigheden. Het bleek
hetzelfde te zijn als wat de jongens in Montoir kregen en daar hoorde hij
eigenlijk thuis. Dus weer dubbele verzorging! Die Joop toch. De volgende
dag weer naar St. Andre, hij deed dat soms met de trein en ook wel eens
lopend langs de rails, nog geen geen uur lopen.
-
OUDEJAAR ’43 - ‘44
Op oudejaarsdag (er moest normaal gewerkt worden) verschenen ze na hun
werk in de kantine om te eten. De loketten waren nog dicht, wat is er aan
de hand? De lagerchef kwam er aan en zei dat ze maar terug moesten gaan
naar de kamer en andere kleren aantrekken. Ze moesten pakkie deftig
verschijnen, want er was nu wat speciaals te eten vanavond, zei hij. Ze
deden wat er gevraagd was. Om 8 uur kwamen ze knap hongerig naar binnen.
Ook de andere landgenoten uit de andere stubes kwamen er aan, netjes
gewassen en aangekleed. Er kwamen ook duitse OT'ers in nieuwe uniformen.
Ze gingen allen in groepjes bij elkaar zitten, Hollanders, Fransen en
Duitsers apart, verschil moet er zijn, niet waar?
De lagerchef bleek hetzelfde serpent te zijn van Mindin, maar nu o zo
vriendelijk. Hij hield een speech en was blij dat ze nu allen in eendracht
met elkaar Oudejaar gingen vieren. De man deed het verzoek, dat de
aanwezigen zich die avond goed zouden gedragen. Proost!
Nu kwam het eten, aardappelpuree met ieder een knakworst (de Duitsers
twee), dan soep, heel best! Daarna een cognacje en witte wijn en toen kwam
de ouwejaars extra verzorging: een fles cognac. Die moest met zijn vieren
gedeeld worden. De Duitsers kregen de zelfde cognac maar dan gedeeld met
twee man! Nou dat beloofde wat. Verder was er de onvermijdelijke
LuLu-biscuit en verder wat kleinigheidjes.
Ter afwisseling kwam het lagerpersoneel met grote kannen, waarin warme
rode wijn zat (gluhwein soms?). Joop deed het rustig aan, want als je glas
leeg was, werd het door de bedienende Francaises weer bijgevuld. Dus het
was zaak zo lang mogelijk nuchter te blijven, nou nuchter? Er waren geen
sigaretten bij de oudejaarsgave. Bochove, een lagerknecht, zat half
bezopen achterstevoren op de bank. Hij bood ieder die voorbij kwam 20
francs aan voor een sigaret. Joop moest Becks een paar maal waarschuwen,
want die zat bezopen met zijn arm om een OT'er, Hitler uit te schelden.
Pas op Becks, daar staat een jaar gevangenisstraf op!
Toen het te gek werd, hebben ze de 180 pond wegende Becks met z’n
drieen naar de kamer gebracht, daar was hij veilig. Drie van de nog
redelijk nuchter zijnde aanwezigen, waaronder Joop, leken wel verhuizers.
Die avond werden er door de drie ook Duitsers naar hun barak gebracht. Het
werd een chaos, sommige bezopen Duitsers lagen onder de tafels hun roes
uit te slapen. De drie franse meisjes maakten zich tijdig uit de voeten en
gingen naar hun kamer.
De Hollanders werden steeds moediger. Bolle Bart en Joop gingen op het
podium, van de daar staande kerstboom, de half afgebrande kaarsjes
afhalen. Die konden ze in de kamer goed gebruiken. Het kwam wel eens voor
dat het licht uitviel in de kamer! Dat afhalen van de kaarsjes gebeurde
onder het oog van die voormalige "aardappel" lagerchef uit
Mindin, die toen
de Hollanders niet kon uitstaan. Nu was hij de vriendelijkheid zelve!
Na verloop van tijd waren alle min of meer aangeschoten landgenoten
naar de barakken teruggekeerd. Sommigen hadden hulp nodig van de twee
ogenschijnlijk vrij nuchteren, waaronder Joop. Zij gingen nu ook wijselijk
hun bed opzoeken. De een na de ander ging naar buiten om over te geven of
te plassen. Maar plotseling bleek dat het belangrijkste bijna werd
vergeten, het moest omstreeks 12 uur zijn!
Joop vroeg aan Eltje zijn horloge, haal maar uit mijn zak knul! Hij was
te beroerd om het zelf te doen. Volgens het horloge bleek het nieuwe jaar
al 15 minuten oud te zijn. Gerard de Graaf en Joop gingen de bedden langs
om nieuwjaar te wensen. De lichten gingen uit. Joop ging ook liggen, maar
hij vond dat zijn bed zo raar deed, het leek of zijn krib heen en weer
golfde. O wee, dat gaat mis, gauw naar buiten rennen, en ja: ook hij was
de klos! Dat was me het feest wel, die oudejaarsavond 43 / 44.
-
WEER VERLOF
Joop zat daar tijdens die werkzaamheden in Pornichet, dicht bij het
vuur. Hij kreeg het zo waar voor elkaar vroegtijdig met verlof te gaan.
Dat was nu met 11 weken, terwijl het minimum 13 weken was. Zijn enige
medereiziger uit het kamp was Cor van Dorp, die werkte aan de
"tankstelle" in St. Nazaire. Ze gingen nu niet vanaf Savenay,
maar gelijk naar Nantes, om daar de verloftrein op te wachten. Sinds kort
kwam de trein uit Lorient niet om 9 uur ‘s avonds, maar al om 3 uur. Ze
kochten nog wat in de stad, vooral de in Holland veel begeerde Spontex
(een vierkante kunstspons toen in Holland onder die naam erg populair).Ook
werd er door Joop een echte zemenlap gekocht en andere voornamelijk
eenvoudige dingen, die per brief waren gevraagd.
De reis verliep zonder stoornissen en Joop kwam onverwachts thuis,
precies op de dag dat zijn vader jarig was, 8 januari. De visite
profiteerde van de drie flessen rode wijn die hij had meegebracht. Zijn
vader en ook zijn vrienden waren blij met de tabak die Joop in Belgie had
gekocht.
Op 28 januari 1944 ging hij weer terug en arriveerde de 29e in het
lager bij Montoir. Joop was expres naar kamp Herbert Norkusz teruggegaan,
omdat Dolf op het kantoor had gezegd (voordat Joop met verlof ging) dat de
bunkers rond Pornichet bijna klaar waren. Omdat hij geen zin had in korte
tijd weer te moeten verhuizen, ging hij gelijk maar naar het hollandse
lager bij Montoir. Daar huisden vele oude bekenden, ook die nog steeds bij
de firma Karl Kubler werkten w.o. Steef de Oude en Gijs van Schelven,
beiden uit Schiedam. Joop kwam bij hen terecht in stube 5, dat was de oude
bekende barak, waar hij voorheen vele maanden gewoond.
De volgende dag dus weer naar het kantoor. Daar kreeg hij zijn
verlofgeld. Radsky deelde hem mede dat hij weer naar lager Hindenburg kon,
maar dat inderdaad daar het werk op zijn einde liep, dus kon hij ook in
Montoir blijven. Joop dus weer terug naar stube 5, maar alleen om zijn
koffer etc.op te halen, om toch maar naar het lager bij St. Andre te gaan,
want ze werden daar in Herbert Norkusz opgevreten van de vlooien! Geen oog
had hij die nacht dicht gedaan van de jeuk.
Wat een keus had dat jochie toch, en dikwijls ook nog steeds dubbele
verzorging als hij zo nu en dan naar Pornichet ging en dat was echt op
loopafstand van St. Andre.
Joop trok weer in bij de bekende maats van hem, zoals Peter (met zijn
grammofoon) en Theo de Roode, die inmiddels terug waren van verlof. Er
waren toch weer wat bunkers bij gekomen, zodat er daar weer een paar weken
werk was.
Op een vrije zondag gingen ze met z’n vieren lopen naar Montoir, om
wat nieuwtjes uit te wisselen met de jongens daar. Ze liepen weer langs de
spoorrails, dat was de kortste weg, een uur gaans vanaf St. Andre. Tussen
Montoir en het lager kwamen zij Cor Vasteveld tegen, een al wat oudere
Vlaardinger, die werkte in St. Nazaire bij het U-dok als motordrijver. Hij
werkte in deeltijd en was nu op die zondag aan de beurt. Hij was wat
overstuur en vertelde hun dat de vorige dag Bram Groen (ook een
Vlaardinger) plotseling was overleden. In die bijna 2 jaar in Frankrijk
hadden ze zo iets nog nooit meegemaakt, de consternatie was dan ook groot.
Bram lag in een lege stube netjes opgebaard in een nette kist met een
kruis op het voeteneinde. De firma Karl Kubler, waar hij gewerkt had,
zorgde voor alles. Ook in overleg met de roomse Kerk in Montoir. Daar was
later ook de uitvaartdienst met medewerking van Hans Moore als misdienaar.
Alles was zoals het hoorde, compleet met een optocht en misdienaars
voorop. Bijna de hele hollandse gemeenschap, meest van zijn eigen firma
maar ook veel van de schildersfirma zoals Joop, waren in de kerk aanwezig.
Er was ook een groep Tsjechen die in hetzelfde kamp als de hollanders
woonden. Een ven hen, een voormalig journalist, maakte een serie foto’s.
Even terloops, die Tschechen, afkomstig uit het omstreden Sudetenland,
waren verplicht bij de OT te werken, compleet met uniform, maar zonder
wapens.
Later, na de oorlog, toen Joop met zijn vrouw de begraafplaats bezocht,
vonden ze het graf niet. Misschien overgebracht naar Vlaardingen? Joop
wist het niet.
Nu weer ter zake. Een paar weken later kwamen er bidprentjes uit
Vlaardingen met een foto van Bram er op, die werden toen uitgedeeld!
Joop huisde dus in lager Hindenburg bij St. Andre. Op zekere dag kwam
Nowodka met een nieuwe opdracht voor Joop. Hij werd ingedeeld bij een
groepje vaklui, die opdracht kregen, onder leiding van een onderofficier
van de Wehrmacht, de bunkers af te gaan in de hele omgeving. De bedoeling
was hier en daar herstellingen te verrichten aan de bunkers. Het groepje
bestond uit de Fransman Maurice en zijn vader Jules, beiden inwoners van
St. Andre, een vriendelijke oudere OT-man, die metselaar was en Joop als
schilder. Als toeziend voorman fungeerde de nu goed bekende Paul Zöllner,
een zuiplap, die constant de kantjes er af liep.
Deze tijd is een gouden tijd voor Joop geweest, die tot vele dagen na
de invasie heeft geduurd. Maar nu eerst de gebeurtenis die aan dat alles
vooraf ging.
-
AL WEER MET VERLOF ?
Het was eind maart en Joop vond dat het zo zoetjes aan tijd werd om
weer voortijdig met verlof te gaan. Doordat hij dicht bij het vuur zat en
om diverse redenen nogal eens op het kantoor kwam, durfde hij het aan om
weer vroegtijdig verlof aan te vragen. Dat werd hem vlot toegezegd, al
zijn zonden waren kennelijk vergeven! Hij werd dus op de lijst gezet. De
dag brak aan om op het kantoor geld, verlofpas etc.te halen. Opgewekt en
met mooi weer ging hij op pad,lopend langs de spoorlijn vanuit lager
Hindenburg naar het Buro in Pornichet.
Op het Buro van de firma aangekomen kregen ze (er was nog een
landgenoot bij) de ontstellende mededeling: alle verloven zijn
ingetrokken! Dat niet alleen voor Hollanders, maar ook (en vooral!) voor
de Duitsers. Wat een teleurstelling. Het was van hogerhand verordend en
wel omdat, zoals ze hoorden, er binnenkort een invasie werd verwacht! Joop
had deze keer wat meer gekocht voor thuis dan anders. Er was o.a.een fles
Martini, ook een zijden sjaal voor zijn zus Bep en diverse mooie
spulletjes voor de famielieleden. En nu blijven? hoelang?
Maar de goede tijd die nu aanbrak vergoedde veel, de teleurstelling was
gauw vergeten. Zoals hiervoor al beschreven bestond de "Pi Stab"
(met Paul mee) uit vijf man. "Pioniers Staf" heette het vrij
vertaald. Helaas kon Paul niet met de serieuzere metselaar opschieten en
dat was wederzijds. De arrogante sergeant huisde in "Immaculee",
in een Wehrmachts-kazerne en werd ‘s morgens als eerste opgehaald. Dat
gebeurde met een gevorderde vrachtauto van het "NSKK"- een
vervoerskorps met meestal een Witrus aan het stuur. Daarna werd Joop
opgehaald, hij moest dan tijdig aan de weg staan. Daarna de metselaar en
Paul, die stonden dan bij het stationnetje van St. Andre. Als laatsten de
vader en zoon Tremant uit het dorp. Er werd dan hevig handen geschud, en
dat herhaalde zich in de namiddag bij het afzetten.
Het was een open vrachtwagen. De sergeant zat altijd prinsheerlijk
naast de chauffeur en de rest schommelend op de rand. Zo gingen ze de
bunkers af met een lijst van de Duitser. Hier was een pantserdeur die
klemde, daar weer een schietgat dat groter gemaakt moest worden. Maurice
en zijn vader gingen met materiaal en meegebrachte gasflessen brand- en
steekwerk doen. Soms moest er ook een vijl er aan te pas komen en Joop
maar wachten en luieren.
Maurice Tremant (na de oorlog)
Aan Joop werd verzocht om een sjabloon te maken van stevig papier, dat
kwam met het benodigde mesje tussentijds uit Pornichet aan. Joop sneed op
zijn kamer het sjabloon. Er kwam op te staan:"TOPFE WIEDER EINSATZEN,
SONST TODESGEFAHR" ! Dat moest dan met witte verf op een zwarte
ondergrond aangebracht worden, met een speciale korte kwast op een
bepaalde plaats ergens in sommige bunkers.Waar het voor diende, weet Joop
niet meer!
-
NA DE INVASIE OP 6 JUNI
Ze zwierven door de hele "OBL Sud", dat was de streek die
viel onder de Oberfrontfuhrer van het district. Bij Lorient was weer een
ander "Ober Bau Leitung" met andere firma’s (zie bijlage).
Joop vond in zijn oude paperassen (toen dit geschreven werd) een lijstje
van de tijden doorgebracht op de plaatsen waar de diverse bunkers
behandeld werden: 5 weken omgeving La Turballe en Trescalan, 2 weken
Caneve, 5 weken Penbron en LeCroisic, 3 weken Drache-stelling Mean bij St.
Nazaire.
Daarna, na 26 juli houdt het op. De "Pi Stab" werd inmiddels
opgeheven. Dat goede leventje van Joop heeft geduurd van half april tot
eind juli. 15 weken!
Maar nu eerst weer terug naar de werkzaamheden. Door het dagelijks
contact met de twee Fransen, raakte Joop stevig bevriend met Maurice. Hij
was een leeftijdgenoot van Joop en later na de oorlog werd er veel
onderling gecorrespondeerd. Helaas is hij later door een motorongeluk
omgekomen. Maar dit alles vooruitlopend op het verdere wedervaren van
Joop.
Op 6 juni 1944 kwam eindelijk de langverwachte invasie. Na die datum
gebeurde het dikwijls, dat de vrachtauto uit St. Nazaire niet aankwam.
Joop moest dan aan de weg blijven wachtentot 10 uur, kwam erin die tijd
geen auto, dan was hij de rest van de dag vrij. De kaart werd trouw door
Paul ingevuld. Hij ging dan in het aardappelhok bij de franse vrouwen
helpen met het aardappel schillen, en maakte ook daar vrienden. En wel in
het bijzonder met Liliane, die met haar nog jonge moeder (een
oorlogsweduwe) daar in de barakken werkzaam waren. Die moesten de barakken
schoonhouden en ook ramen zemen.
Met veel van dat lagerpersoneel ging Joop en een paar maats op vrije
dagen wandelen. Ze verkenden op die manier veel van de omgeving, waar ze
anders nooit kwamen. Ook gingen ze vaak zwemmen in een meer bij
"Immaculee" (een gehucht). Dat was eigenlijk verboden, het was
het drinkwaterreservoir van St. Nazaire, maar er was nooit controle.
De vrije tijd (iedere dag na 10 uur), werd natuurlijk gewoon
doorbetaald. Een enkele keer, hooguit twee maal per week was er wel eens
een auto en dan gingen ze weer op pad met de "Pi Stab". Na de
invasie ging het goed zomeren, zodat Joop een uitstekende tijd had ondanks
dreigend oorlogsgeweld.
Eén ding herinnert Joop zich bijzonder. Geheel alleen ging hij (ook na
10 uur) wat wandelen en raakte wat verder van zijn lager af. Hij moest
zich nodig even afzonderen, stapte over een daar langs de weg aangebrachte
dubbele draad en ging in de struiken hurken. Opgelucht stapte hij weer
over dat lijntje, maar tot zijn grote schrik merkte hij dat met dat hurken
zijn portefeuille was gevallen. (U ziet het, de geschiedenis herhaalt
zich!). Nou ja, gauw weer gaan pakken. Ja vergeet het maar! een tientall
meters verder hing er een bordje aan het draad: MINES! Nu ging hij met
kloppend hart naar de struiken terug om de portefeuille te pakken, met de
kans om op een landmijn te stappen. Gelukkig overleefde hij het, anders
was dit boek niet geschreven!
Heel veel OT’ers uit het lager moesten aan het front werkzaamheden
verrichten, zoals spoorrails, die kapot gegooid waren, repareren. Onder
hen waren veel doden te betreuren. Wat er restte van de ploeg, werd weer
afgelost door anderen. Die zagen het niet meer zitten en waren vooraf
straal bezopen, dat was te begrijpen!
Joop ging nu veel met Liliane om, ook wandelen in de omgeving, totdat
hij door bevriende Francaises gewaarschuwd werd, dat ze niet te vertrouwen
was. Joop moest het uit haar mond horen tijdens een wandeling met een
grote groep naar Pornichet. Veel wijzer werd hij er niet van, maar toch
genoeg om de vriendschap te verbreken. Weer in het lager teruggekomen gaf
hij zoals gewoonlijk, allen de hand, au revoir, maar bij Liliane zei hij
Adieu (een definitief afscheid). Toen zij de stube weer kwam schoonmaken,
gaf Joop haar foto terug met de (zeer hardvochtige) opmerking: je foto
hoort niet in mijn koffer! Toen begon zij te huilen. Later kwam haar
moeder aan hem vragen om de omgang met Liliane weer te herstellen, maar
hij was onverbiddelijk. Dit was de 3e omgang met een jong meisje en ook nu
weer tijdig geeindigd!
De invasie vorderde gestaag. Ze hoorden vaak van de Fransen hoe ver ze
waren. De oorspronkelijke "Pi Stab" dunde steeds meer uit.
Maurice en Joop werden bij een grote bunker (dicht bij St. Nazaire) aan
het werk gezet, ze moesten zich maar redden wat vervoer betrof. Er was
onder toeziend oog van de onderofficier wel wat te repareren, een zeer oud
autootje kwam het materiaal brengen en ze gingen heel rustig aan de gang.
Maurice kwam dan op zijn fiets Joop ophalen en langs de spoorrails ging
het dan richting St. Nazaire, met Joop op de stang.
-
HET ‘PI -STAB’ LEVENTJE TEN EINDE
Intussen waren bijna alle Hollanders van de beide firma’s richting
front gestuurd. Verschillenden doken toen onder o.a. Steef de Oude, die
kwam in Nantes terecht. Het werk raakte op, er waren bijna geen werkmensen
meer, want veel OT'ers werden ingezet richting front, behalve die van
Bayerle. Radsky hield zijn schaapjes goed bij zich. Ook bijna alle
Hollanders werden ontslagen en gingen ook naar het noorden. Als enige van
de firma bleven er nog vijf over w.o. Joop, waarschijnlijk om zijn vak,
maar het kan ook zijn omdat hij zolang bij de "Pi Stab" was
gebleven. De samenwerking met Maurice eindigde en hij verdween uit het
zicht. Na eerst zijn adres (in St. Andre) aan zijn vriend Joop te hebben
gegeven.
Joop werd met alle nog aanwezige OT'ers teruggetrokken uit lager
Hindenburg en Mackensen. Ze kwamen toen in een ander lager, waar Joop al
eens ruiten had geplaatst. Het heette "Villes Martin", en was
dicht bij St. Nazaire. Daar bleken meer Hollanders te zijn, o.a. Adriaan
v.Noort en Bram Wabbijn, de beide "sanitaters". Er waren ook een
paar vaklui, Hollanders van Bayerle, Eef van Beek en zijn vriend Bertus
Hoek, beiden uit Delft. Ook was er ene Piet Vonk uit Leiden. Alle drie
waren niet ontslagen omdat er nog wat kleinigheden waren te verrichten.
Ook was er wat Frans kamppersoneel meegekomen, waaronder Liliane en haar
moeder. De laatste vier Hollanders, waaronder Joop moesten naar het U
-dok, met Johnny, de meest geschikte van alle polieren van Bayerle, geen
Nazi. In het dok moesten de vier het schilderwerk aan het plafond boven de
duikboten verder afmaken, zelfs nog ontroesten! Niet te geloven! Dat was
voor hen de laatste opdracht. Gelukkig duurde het maar drie dagen, want o
wat hadden ze het slecht naar hun zin, vooral die verwende Joop, dat was
terug naar af!
De "fietsenmaker" Jakob Hofman bivakkeerde met alle Duitsers
en Hollanders op een grote slaapzaal. De steeds bezopen man kwam eens ‘s
avonds op Joop af, die op zijn krib lag. Hij ging hem afmaken, zei hij.
Dat werd link. Gelukkig kwam Johnny en nog een ander tussenbeiden en
voerden de man tijdelijk af naar een andere kamer.
Voluit werden Joop en de andere Hollanders door hem voor communisten
uitgemaakt, altijd maar weer hetzelfde liedje. Dat refrein herhaalde de
half debiele man de dagen daarna nog vele malen. Ze waren aan dat gedrag
van de "fietsenmaker" al gewend, maar nu was hij extra hels,
vanwege het voor de Hollanders gunstige verloop van de invasie!
-
DE VLUCHT NAAR HUIS
De derde dag al werden zij tijdens het werk teruggeroepen. Ze moesten
snel naar het kamp en zich reisvaardig maken. Ze kregen heel veel
noodrantsoenen mee, veel blikjes met pastei, vlees, kaas en boter. Het
leek (en was!) gewoon een leegverkoop. Het kamp moest ontruimd worden, de
geallieerden kwamen steeds dichterbij, er was een doorbraak bij Avranches!
De opdracht was zo snel mogelijk naar de veerboot te lopen,alles door
elkaar: Duitsers, Hollanders en wat lagerpersoneel.
Ze lieten de zwaarste spullen achter. Van Joop de houten koffer die
bijna 2 jaar trouw dienst had gedaan. En dat onder de moeilijkste
omstandigheden! Joop had van iemand een kleinere koffer gekocht in Montoir
destijds, die kwam nu goed van pas, het meest noodzakelijke ging erin. De
houten koffer moest nu achterblijven, evenals de in alle paniek vergeten
winterjas en eigen deken! De vrouwen van het verlaten kamp Hindenburg,
waaronder moeder en dochter Geugan gingen ook mee. De meesten woonden in
de omgeving van La Rochelle en de aanstaande vlucht was naar La Rochelle.
Die vrouwen werden door Fransen onderweg op een veilige afstand,
uitgejouwd voor hoeren etc. waar ze zeer verontwaardigd over waren!
Bij de pont was het een grote chaos. Voorlopig kon er niet overgestoken
worden, dus hadden ze tijd genoeg. Er werd een vrachtautootje versierd om
weer terug te gaan naar het kamp, om weer wat op te halen. Ja, dat hadden
ze gedacht! Het was intussen geplunderd. Weg houten koffer en winterjas
met deken. Dat hadden ze snel gepiept! Terug naar de veerboot. Daar bleek
de hele firma Bayerle aanwezig te zijn, vanuit het kantoor Pornichet, ook
op de vlucht. Ze hadden volop poen bij zich, en zo werden achterstallige
lonen en voorschotten uitbetaald.
Ieder van de groep, ook de nu voor de firma overbodige kantoorman Dolf
Steens kreeg 1000 francs uitbetaald. Dat konden ze goed gebruiken, want
wat zou de toekomst brengen? en wat stond hen te wachten?
De groep van vijf, het schamele restant van de eens zo grote hollandse
afdeling van Bayerle, ging met die Duitsers via de oversteek naar Mindin.
Gelukkig was er geen sprake van de aangekondigde luchtaanval. Ze kwamen
aan in het marinelager. Daar was voor Joop niet zo’n prettige
herinnering: roeibootje, cel! Daar werden nog meer rantsoenen uitgedeeld,
ook kregen ze warm eten van de marinekok. Ze werden (allen dus!) vele
malen toegesproken door prominente Duitsers. Ook werden er vrijwilligers
gevraagd, om achter te blijven bij de verdediging van St. Nazaire. Het
waren de meest wanhopigen die naar voren kwamen, ze hadden niets meer te
verliezen, geen goede berichten van thuis!
De rest ging in gevorderde bussen op naar het zuiden, ook de vrouwen.
Velen gingen er in Poitiers uit, o.a. Liliane en haar moeder, ze hadden
een huis in een stadje dicht bij Poitiers. Het deed Joop niet veel zijn
voormalig meisje zo zonder groet te zien vertrekken, het was niet de
onbedorven Liliane van het begin, dat was ook de voorafgaande weken
gebleken.
In La Rochelle aangekomen kregen zij eten en onderdak in een lege
kazerne. Joop heeft het steeds over hun vijf, maar ook de talloze OT'ers,
vooral voorarbeiders, waren er bij. De volgende dag heel veel geharrewar,
er stonden wat vrachtauto’s, in dienst van de marine, die waren geladen
met minutiekisten, leeg of vol? Joop wist het niet. 6 à 8 auto’s gingen
naar Parijs, ze mochten mee, tenminste de OT'ers. Maar op voorspraak van
Radsky, mochten de enige ongewapende burgers ook mee!
Wel kregen ze de opdracht, bij het passeren van de nauwe straten in
dorpjes en stadjes, eventueel gegooide handgranaten, die in de auto
terecht kwamen, direct terug te gooien! Dat was een opwekkend
vooruitzicht! Met al dat geharrewar was bijna de hele dag gemoeid. Ze
vertrokken laat, want het was zaak zoveel mogelijk in het donker te
rijden. Het schemerde nog toen ze in een bosrijk gebied stopten, de vijf
burgers moesten meehelpen de zes auto’s met takken te camoufleren.
Het was een hele reis dwars door partizanengebied. Ze zagen Blois aan
de overkant liggen, het leek in brand te staan. Daar werden ze van uit een
bos beschoten, paniek dus, Joop deed het bijna in zijn broek van angst.
Dat het menens was bleek een honderd meter verder, een colonne brandende
voertuigen. De weg lag bezaaid met conservenblikken, opengebarsten door de
hitte. Ook daar in de buurt van Blois zagen zij duitse kinderen van de
"Hitlerjugend" bewapend met schoppen etc. de struiken
wegbranden, dat was bestemd voor het schootsveld. Het front was dus
dichtbij, dat was ook te horen.
De volgende schuilplaats was de stad Orleans. Daar was het leven nog
vrij normaal, veel winkels waren open. In een herenzaak kochten de vijf
een witte pet, ze wilden toch bij calamiteiten als burgers herkend worden.
Het zou mogelijk zijn, dat ze in handen van verzetstrijders zouden vallen.
Doordat alleen s`nachts gereden werd, deed het transport er drie dagen
over, naar Parijs. En wel van 3 tot en met 5 augustus 1944.
Ze kwamen eens in de buurt van een waterval en een heerlijke beek. De
vijf gingen daar in onderbroek zwemmen in het ijskoude water, wassen
onderweg kon niet! Het was daar dat Jakob de beruchte
"fietsenmaker" zich weer eens moed had ingedronken. Hij stond
aan de rand van de beek te schreeuwen dat ze communisten waren. Ook ging
hij naar de transportleider van de marine, om het zelfde over hen te
beweren. Dat was even link, maar een paar OT'ers waaronder Johnny zorgden
er voor dat er niets gebeurde!
Bij Joop kwam de vermakelijke gedachte op: Jakob op zijn sterfbed
prevelend: en toch waren het communisten! (een beetje oubollig van Joop,
dat wel!)
Via Fontaineblau kwamen ze in Parijs aan, s`morgens heel vroeg. Ze
hadden onderweg steeds beraadslaagd wat ze zouden doen als ze in Parijs
waren. Dolf, de ex-kantoormedewerker, was bang dat ze mee moesten naar
München, de thuishaven van de firma. Hij had de opdracht gehoord dat alle
OT'ers doorgingen naar Munchen, of zij daar ook bij hoorden was niet
duidelijk.
Maar aangekomen bij Gare Du Nord werd er gestopt, De vijf zeiden tegen
de medereizigers, dat ze er nu uitgingen! Daar was geen commentaar op,
alleen Jacob riep luid: Gott Sei Dank! (einde vriendschap). Ze tilden hun
koffers van de auto, gaven enkele min of meer bevriende Duitsers een hand,
de rest groetend met handopsteken.
De bagage was niet veel meer, slechts enkele koffers en zakken, het
werd in bewaring gegeven aan het station. Ze gingen nu eerst voor onderdak
zorgen. Dat viel niet mee, ze wilden nu zo min mogelijk met militairen te
maken hebben. Dolf Steens, zich altijd wat superieur voelend, ging zijn
eigen weg. Hij vond elders onderdak en is in Parijs gebleven.
Dat waren de resterende vier niet van plan, huiswaarts graag! Ze vonden
een hotelletje in een zijstraat. Er waren twee kamers vrij, ieder met een
groot tweepersoonsbed. Het was redelijk aan de prijs, Arie Vonk en Joop op
de ene kamer, Eef en Bertus op de andere. Gegeten kon er niet worden, maar
een ontbijt kon er wel af. Distributiebonnen hadden ze niet en er moest
ook aan de naaste toekomst gedacht worden. Het eerste wat ze gingen doen
was het Nederlands consulaat opzoeken, dat huisde in de Rue du Grenelle.
Ze hadden pech want juist die dag reed de metro niet meer, dat was heel
bijzonder, dat was sinds mensenheugenis niet gebeurd!
Het was een stevige wandeling naar die Rue du Grenelle. Onderweg werden
zij staande gehouden door diverse zwarthandelaren die sigaretten te koop
aanboden. Het koste 45 francs per pakje, knap duur, maar zij kochten toch
alle drie een pakje. Aan het consulaat werden zij zeer correct ontvangen,
er werd natuurlijk van alles gevraagd. Ze kregen een voorschot van 50
gulden aan franken en ook een levensmiddelenkaart voor een week. De bonnen
moesten ze halen aan het distributiekantoor in de "Rue du 4 freres
Peignot", dat was weer een hele wandeling, maar Joop mocht van de
franse concierge zijn fiets gebruiken en het kwam weer dik voor elkaar!
Nu konden ze eten kopen en in een restaurant wat gebruiken. Ze moesten
na twee dagen weer terug komen bij de consul, dan zou hij eventueel zorgen
voor vervoer. Terug dus naar het hotelletje. Er bleken ook twee Francaises
te wonen, wat bij kennismaking hoertjes bleken. Het waren toch leuke
meisjes, er werden veel gesprekken mee gevoerd. Eef en Joop het beste
frans kennend, ontlokten hun veel wetenswaardigheden over het leven van
een prostituee. Bertus en Arie kenden geen frans, dus moesten zij alles
vertalen. Het was beslist leuk, veel ontboezemingen. Ze zeiden dat ze het
ook wel eens puur uit "liefde" (amour) deden. Joop vroeg heel
brutaal, toen Eef er niet bij was, wie dan hier? Le blonde (Eef) et vous!
Dat was Joop dus, maar die ging wijselijk niet op de uitnodiging in. Hij
was al de hele tijd in Frankrijk van die handelingen vrij gebleven, dat
moest zo blijven! Eef trapte er graag in, ook Bertus, maar die had met de
logementhoudster een apartje. Wat een bende toch.
Ook voor het "petit dejeuner" wilde Madame toch wat
broodbonnen hebben. Dat was correct, zelf kochten ze geen brood op straat,
wel lekkernijen. Daarvan waren er nog wel wat te koop.
Van 3 tot en met 5 augustus 1944 waren ze in Parijs. Er werd veel
gelopen, natuurlijk ook naar het consulaat, daar kregen ze een reisboekje
van Wagons Lits. Ze moesten zelf maar omzien naar een mogelijkheid om
verder te reizen.
Het gonsde van de geruchten dat De Gaulle met zijn Franse troepen de
stad naderden. Dolf kwamen ze tegen op het Place Du Pigalle. Hij was in
gezelschap van andere voor hen onbekende landgenoten. Een er van vroeg aan
Joop of hij een zakje kanariezaad bij zijn moeder in Rotterdam af wilde
geven, zelf wilde hij voorlopig in Parijs blijven!
Na het bezoek aan het consulaat hadden ze gehoord, dat er alsnog
binnenkort een trein uit Parijs zou vertrekken. Het was wel vanaf een van
de vele stations, dus ze moesten maar goed informeren. Dat deden ze dan
ook. Het was wel teleurstellend, het transport bleek te zijn georganiseerd
voor vluchtende burger-Duitsers, ook vrouwen van de verschillende duitse
kantoren en hun kinderen.
De vier wilden graag weg uit Parijs. Ze liepen een keer een hoek om en
in die zijstraat liepen op klaarlichte dag verzetsstrijders met stenguns.
Het was ongelofelijk maar wel beangstigend, de bange vier waren zo weer
weg! Zij hoorden de oorloghandelingen steeds dichterbij komen. Achteraf
bleek het erg mee te vallen. Afgezien van hevige schermutselingen tussen
burgers en Duitsers, werd Parijs geen strijdtoneel. Bijna zonder slag of
stoot trok Generaal Le Clerq de hoofdstad binnen. De Hollanders die er
waren konden bij de Prinses Irene brigade ingelijfd worden.
Een verslag van een van hen heeft Joop in zijn boek bijgevoegd, maar
eerst weer terug naar het vertrek.
-
WEG UIT PARIJS
Ze gingen op weg naar het juiste perron. Er stond een lange rij. Ze
sloten maar aan, hoewel ze niet wisten of ze mee mochten, ook de consul
wist dat niet. Stuk voor stuk werden alle toekomstige treinreizigers op
papieren gecontroleerd. Bertus ging vooruit om te kijken of hun papieren
in orde waren. Gelukkig bleek dat het geval te zijn en toen volgden de
drie anderen opgelucht. Maar eerst het afscheid van het hotel. De rekening
werd betaald. De twee dames waren "aan het werk". Bertus nam
afscheid van zijn "vriendin", maar kreeg geen korting!
De koffers werden opgehaald. Ze stonden nu rustig te wachten om plaats
te nemen in de gereedstaande trein. Ze moesten genoegen nemen met een
staanplaats, maar gelukkig kwamen er nog een paar wagons bij. Het was
daardoor geriefelijker, maar het werd me het reisje wel! Diverse
beschietingen en eenmaal zelfs vloog door sabotage de locomotief uit de
rails. Een van de saboteurs werd voor hun ogen op zo'n 200 meter afstand
neergeschoten. Later in de avond: groot alarm, een vlucht vliegtuigen kwam
er aan. Alles vluchtte de trein uit. In het naburig struikgewas werd de
aanval meegemaakt. Naderhand bleek de trein onbruikbaar, veel bommen waren
er rondom gevallen en door de luchtdruk waren er een paar wagons van de
rails af gevlogen.
Wat een paniek, schuilend in bomkraters, Joop met zijn (gelukkig)
kleine koffer steeds meezeulend, werd de nacht doorgebracht. In het open
veld tussen wat struikgewas, werden wat vuurtjes gestookt, want het werd
knap koud! Enkele gewapende Duitsers hielden de wacht. Er was nog een
vermakelijk incident die nacht. "Wat ruist daar in het
struikgewas?" een geritsel dus. Duitsers met getrokken pistool er op
af: staan blijven of ik schiet! Geen reactie. Toen kwam er uit de struiken
een jonge koe, nieuwsgierig kijkend wat er aan de hand was.
De nacht leek heel lang te duren. Huilende vrouwen en kinderen, de
meesten hadden niets te eten. Vloekende mannen en een paar bange
Hollanders, bezorgd afwachtend wat er verder zou gebeuren. Op de een of
andere wijze, hoe weet Joop niet meer, werden ze diezelfde nacht met
auto's verder vervoerd. Ze kwamen in Bar leDuc terecht, daar kregen ze
eten en dekens van militairen en konden proberen echt te slapen. Vandaar
ging de gehele gestrande groep met een trein naar Nancy. Daar moesten de
vier zien een trein naar Belgie te krijgen. Daar in Nancy ontmoetten ze
meer landgenoten, gevlucht vanuit andere plaatsen. Met een ervan die goed
frans sprak, ging Joop naar de kapper. Ze spraken uitsluitend frans met
elkaar waar andere burgers bij waren, dat was wel amusant!
Er kwam toen inderdaad een trein die naar het noorden zou gaan.
Onderweg werd er wel eens geschoten, zelfs was er een ontsporing (Joop
kreeg een zware koffer op zijn hoofd!) Dat kwam kennelijk meer voor,
gezien de vele locomotieven die naast de baan lagen.
Maar eindelijk in Belgie aangekomen leek alles zo gaaf en rustig. Het
was een verademing na alle ervaringen van de laatste dagen. Eenmaal in
Holland aangekomen, was dat bijna onnatuurlijke gevoel nog sterker!
Onderweg werd er eerst in Brussel gestopt, daar moesten ze overstappen
op een trein naar Nederland. Maar ze hadden nog een zee van tijd, dus
gingen ze de stad in om nog wat te kopen, ook tabak in het zwart.
Eindelijk kwam dan de trein naar huis, het was zowaar een moderne trein
vergeleken met de ervaringen van de laatste tijd. Ze kwamen aan in
Rotterdam op 12 augustus 1944. Ze namen nu afscheid van elkaar, ze hadden
als groepje van vier veel meegemaakt. Er waren veel beloften om elkaar te
schrijven. Op de brieven van Joop kreeg hij twee brieven van Arie Vonk uit
Leiden, daarna waren er geen contacten meer met een van de vier.
Dolf Steens is eenmaal bij Joop (inmiddels getrouwd) op bezoek geweest,
maar hij had het beter kunnen laten. Hij liet een onplezierige smaak
achter!
Peter de Zwart, die na het ontslag bij Bayerle ook dicht bij het front
terecht kwam werd daar bevrijd. Hij werd in Engeland bij de Nederlandse
marine ingedeeld. Ook hij kwam eens op bezoek bij Joop en zijn vrouw. Hij
was inmiddels ook getrouwd, en wel met een Engelse. De laatste regelmatige
contacten waren later met Steef de Oude. Ook Gijs van Schelven groette
Joop dikwijls. Het was later een zielig oud mannetje, zittend op een
bankje in de Groenelaan, vergane glorie!
Steef was bij de Irenebrigade terecht gekomen, en nu met zijn franse
vriendin getrouwd. Hij was nu weer stratenmaker bij de Gemeentewerken en
Joop was er weer als schilder. Stadsgenoot Adriaan (de sanitater) werkte
ook bij de Gemeente. Die is later bijna blind geworden.
Een onverwachte ontmoeting had Joop in Spijkenisse in 1958. Hij was
daar (niet meer werkzaam bij de Gemeentewerken) uitgeleend bij Spijkstaal,
om letters te schilderen op electrokarretjes. Daar bleek Nico van Delft te
werken als schilder. Er werden veel ervaringen uitgewisseld. Ook vertelde
Nico, dat tijdens zijn verblijf in Montoir, Dolf Steens bij zijn vrouw
langs was geweest om een pakketje voor Nico te halen. Hij heeft zijn vrouw
toen oneerbare voorstellen gedaan. Zonder pakketje werd hij er uitgezet!
Dat waren de ervaringen van Joop, zo'n 2 jaar in Frankrijk
tewerkgesteld en nu geprobeerd het in een boek weer te geven.
-
STEEF IN UNIFORM
Nu het verslag betreffende de Irenebrigade
Steef de Oude was, evenals Joop in 1942, gevorderd om in Duitsland te
gaan werken. Ze kwamen door een tijdelijke mogelijkheid in Frankrijk
terecht. Oorspronkelijk werkten ze daar bij dezelfde firma. Maar later
bleef Steef en andere Schiedammers bij de firma Karl Kubler. Steef werd al
gauw wegens zijn lichaamskracht (voorheen stratenmaker!) ingedeeld bij de
aan- en afvoertransporten en kwam dus net zoals Joop op veel plaatsen in
de "einsatz".
Later na de invasie moest hij helpen bij het herstellen van een brug
over de Loire in de stad Nantes. Ook werd hij daarna tijdelijk te
werkgesteld als machinist op een vrachtbootje, dat heen en weer voer van
St. Nazaire naar Nantes. De boot moest wegens beschietingen achterblijven
in Donges, halverwege Nantes. Later werd hij met anderen in een kazerne
van de Feldgendarmerie in Nantes gehuisvest. Dat beviel hem maar matig.
Hij kwam in contact met zijn latere vrouw die ook tijdelijk in Nantes
verbleef en Steef ging toen onderduiken.
Er werd contact gemaakt met andere landgenoten meest werkzaam op
hollandse sleepboten. Er was in Nantes een hollandse consul, een directeur
van een nederlands bedrijf in die stad. Die behartigde de belangen van
zijn landgenoten daar. (Dat hadden Joop en zijn mede gevangenen in Nantes
destijds moeten weten!).
De meeste maats van Steef, ook uit de transportgroep, die nog in de
kazerne waren, wilden met de vluchtende Duitsers mee, richting Parijs,
want het was bekend geworden dat de nederlandse consul zijn verstrooide
landgenoten verder hielp.
Ook o.a.Cor Kers (nog bekend uit La Turballe) was bij Steef zijn
ondergedoken groep. Ze knepen hem een beetje nu het front naderde. Maar
toch bleef Steef achter in Nantes. Hij adviseerde Cor en de anderen om ook
te blijven, maar ze gingen toch. Steef kwam nu in contact met weer andere
Hollanders, sommige net als hij gevlucht uit St. Nazaire. Bij hen was
Frans van Holten, een van Joops medegevangen destijds. Samen werden zij
via de FFI (Franse ondergrondse) in contact gebracht met de inmiddels
gearriveerde Amerikanen.
Ze werden op transport gesteld naar Parijs, dat intussen ook bevrijd
was. Daar was voor hen niets te doen. Steef probeerde weer werk te vinden
als stratenmaker. Dat lukte niet zo vlot. Ze moesten zich steeds melden
bij de Amerikanen en daar kregen ze te horen, dat er een Nederlandse
brigade in Engeland was gevormd. Die was ook later op het invasiestrand
ingezet. Er was een bureau van deze brigade in Parijs en daar moesten ze
zich maar gaan melden. Nadat het contact was gemaakt, werden ze naar de
stad St. Niklaas in Belgie gebracht, daar werden ze opgeleid en in uniform
gestoken.
Er werd gevraagd naar een metselaar om een oven te bouwen, die was er
niet! Steef vertelde wat zijn beroep was en daardoor veel met steen
omging. Hij kreeg opdracht met nog een ander het geval te bouwen.
Maar hij wilde liever weer terug naar Frankrijk, naar zijn verloofde,
dat lukte maar ten dele. Hij kwam in Noord -Frankrijk terecht, wel 800 km
van Nantes. In Belgie werden ze n.l. ondermeer opgeleid voor kader, daar
voelde hij niets voor en kwam er misschien ook niet voor in aanmerking. Er
waren daar veel landgenoten aangekomen uit Zwitserland. Die waren daar in
de oorlog terecht gekomen.
Steef hoorde een keer roepen: Hé Aikema! Hij er naar toe en vroeg aan
diegene die werd geroepen, of hij familie was van de directeur van
Gemeentewerken in Schiedam. Ja, ik ben zijn zoon! Wat is de wereld toch
klein! Later kwam Steef hem tegen in Schiedam, wel met 3 sterren op de
kraag!
Frans van Holten trok met een afdeling mee richting Nederland, maar
Steef bleef in Noord Frankrijk. Hij kwam in een verzorgingsgroep van de
Irene brigade, deze was voorlopig niet bestemd voor gevechtshandelingen.
Later kwam hij toch via Walcheren, dat grotendeels onder water stond, bij
de strijdende groep. En daar was zijn maatje Frans weer. Die vertelde aan
Steef wat hij zoal meegemaakt had: In de buurt van Houthale in Belgie
trokken ze met de engelse troepen mee. Het was een naargeestig gebied,
zwart van de kolenmijnen, met kale flanken van steenhopen.
Een begrafenisstoet kwam hen te gemoet, voorop liepen 2 misdienaartjes
in zwart en wit, elk met een schommelende kaarslantaarn. Daarachter een
geestelijke met toog (speciale zwart-witte rok) en met een bonnet op zijn
kruin (een specale muts), daarna volgde een koets, getrokken door een
mager paard met gebogen hoofd. Achter de koets liepen vijftien-twintig
mannen, allen in sombere kleding. De militaire colonne moest wat opzij
gaan, om de stoet door te laten, want stoppen deed de begrafenisstoet
niet. Frans hoorde iemand roepen: "zullen we ze een paar sigaretten
geven?" De man ging rechtop staan. Toen het paard met de dode was
gepasseerd, gooide hij een handvol sigaretten tussen de mannen.
Het volgende ogenblik was de rij sombere mannen veranderd in een
spartelende troep! Er werd niet geschreeuwd, het was een bijna geluidloze
worsteling met vallende paraplu's en zwarte hoeden. De soldaten reden door
en omkijkend zagen ze dat de rij zich herstelde en weer statig verder
trok!
Tot zover het relaas van Frans van Holten. Hij vertelde nog veel meer,
heel veel erg lugubere dingen De oorlog maakt de mensen wreed!
Ze passeerden het dorpje Arnemuiden, kleine huisjes met ministraatjes.
Die waren zo smal dat de carriers er maar net door konden. Voorlopige
bestemming was de kleine havenstad Veere. Ze werden ingekwartierd in een
van de Schotse huizen aan de kade.
In het ondiepe water werd er naar duitse pistolen gevist. Die waren bij
de jongens erg gewild, vooral de "Luger". Iemand had hun verteld
dat de Duitsers, voor hun aftocht, veel wapens in het water hadden
gegooid. Er werd alleen stinkende brei naar boven gehaald, maar pistolen
waren er niet bij!
Bij Deurne raakte een van de auto`s waarin zij verder trokken van de
weg en Steef werd er uitgeslingerd. Gelukkig geen gebroken botten, maar
hij moest het verder kalm aan doen. Hij hoefde niet te marcheren en mocht
naast de chauffeur plaats nemen.
Over wat zij verder aan gevechtshandelingen meemaakten zullen we nu
kort zijn. De Maas werd overgestoken door de Engelsen, na hevige
gevechten. Hun groep mocht nu ook naar de overkant, dat gebeurde met
landingsboten. Helaas werden de geallieerden daar weer teruggedreven!
Op 4 mei 1945 kwam het bericht van de capitulatie van het duitse leger.
De oorlog was voorbij! Ze maakten een lange tocht naar het stadje
Wageningen, waar de hele Prinses Irene brigade bijeen kwam om gezamenlijk
naar Den Haag te rijden. Het was een voorrecht hun verleend, om als eerste
geallieerde eenheid Den Haag binnen te trekken. Eerst moest alles perfect
in orde zijn; de voertuigen en de wapens, ook de schoenen en anklets
werden gepoetst. Het werd met vreugde gedaan, want er was een prettige
tocht in het vooruitzicht.
Er was wat vrije tijd daar in Wageningen, er heerste rust daar in het
stadje. Frans en de anderen liepen wat rond en zagen een hotel waar 2
soldaten voor stonden in vol tenue. Het waren MP'ers (militaire politie).
Even later kwamen er een paar jeeps aan, gevolgd door wat grotere auto`s.
Hoofdofficieren stapten uit, Frans zag wat petten met rode banden. Ze
durfden niet dichterbij te komen bij al dat duur vertoon en ze verscholen
zich in een huis daar tegenover, daar konden ze de ingang van het hotel
goed zien. "De Wereld" stond op de voorgevel.
Er kwamen motoren aan gevolgd door stafauto.s. Ze zagen Prins Bernhard
uitstappen en naar het hotel lopen. Ze waren nu toch wel erg nieuwsgierig,
wat er aan de hand was! Weer 2 motoren kwamen er aan en tot hun verbazing
waren het duitse ordonnansen, in donkere bijna zwarte uniformen. Ze waren
zelfs bewapend. Direct daarna arriveerde een snelle stafauto met hoge
duitse officieren, een somber kijkende Generaal stapte uit en verdween in
het hotel.
Later begrepen ze pas, wat ze hadden gezien, wat zich afgespeeld had in
het hotel. Ze herinnerden zich de filmbeelden: generaal Blaskowitz buigend
voor de Canadees Foulkes en Prins Bernhard met enige minachting
neerkijkend, met een sigaret in zijn mondhoek Op korte afstand waren zij
er getuigen van geweest!
Weer terug! Via Utrecht met juichende mensen en een zowaar
onbeschadigde
Domtoren, werd er verder gereden naar Den Haag. Wat waren ze blij,
eindelijk werd dit hoogtepunt beleefd. Een groot defilé volgde. Daarna
konden sommigen naar huis en werd het verband met de Brigade beeindigd.
Joop zag later op het journaal in de bioscoop Frans van Holten trots
marcheren. Steef kon er niet bij zijn, zijn val uit de auto speelde hem
parten.
Steef kwam trots in zijn uniform naar huis in Schiedam, maar ging zo
gauw mogelijk weer terug naar Nantes, om zijn verloofde op te halen en
hier met haar te trouwen. Dat alles ging niet van een leien dakje. Te
begrijpen!
Hier sluiten we de belevenissen van 2 Hollanders, waarmee Joop in St.
Nazaire gewerkt had. Die niet, zoals Joop, op de vlucht gingen om zo gauw
mogelijk weer onder moeders vleugels te schuilen. Dat is nou zelfkritiek!
Hier sluiten we de belevenissen van 2 Hollanders, waar mee Joop in St.
Nazaire gewerkt had. Die niet, zoals Joop, op de vlucht gingen om zo gauw
mogelijk weer onder moeders vleugels te schuilen. Dat is nou zelfkritiek!
-
NASCHRIFT
Na het lezen van de belevenissen van de vele Hollanders die (ook
verplicht!) in Frankrijk aan de kust werkten tijdens de oorlog, krijgt men
al gauw de indruk dat het wel meeviel, die werkdruk, onder de Duitsers
daar. Niets is minder waar!
Het waren meestal zeer afmattende en vuile en soms zelfs zeer zware
werkzaamheden.
Er waren wel enkele bevoorrechten, zoals koks, sanitaters
(verbandmeesters), schoenmakers en bedienden van bezinepompen. Ook zij die
in dagdelen in de omgeving van het U-dok in St. Nazaire werkten, hadden de
wat betere baantjes.
Soms voelden velen zich gewoon loonslaven. Joop Geels heeft het (gelukkig
voor hem) zelf een paar dagen meegemaakt.
Over het algemeen, op het eerste half jaar na, behoorde Joop tot de meest
bevoorrechte Hollanders, met (soms) een lui leventje.
Het verhaal van Joop Geels (een pseudoniem) is echt gebeurd. Het is
door hem tijdens de hongerwinter ’44 ’45 uit zijn nog verse geheugen,
met behulp van aantekeningen over die 2 jaar in Frankrijk, in 4 schriften
opgeschreven.
Het is door hem in de loop der jaren aangevuld en verbeterd.
Met behulp van zijn schoonzoon Jan zijn de teksten weer verbeterd en
het najaar van 2004 in boekvorm uitgegeven, dit na eindcorrectie van de
jongste dochter van Joop.
Het verslag van de Engelse commado-raid op de havens van St. Nazaire
heeft hij deels uit een in Engeland uitgegeven boek en deels aangevuld met
verhalen van ooggetuigen.
Joop Geels,
Schiedam, oktober 2004.
terug naar
het begin